Dit artikel is geschreven door Gerda Koorman die Jans Hekman heeft geïnterviewd. Zij is vrijwilliger bij de Historische vereniging Ni’jluusn van Vrogger.
In de jaren 50 van de vorige eeuw waren er in Nieuwleusen veel kleine boeren. De boeren zelf hadden vaak een beroep ernaast en de vrouwen bleven thuis en verzorgden het gezin, deden de huishouding en hielpen veel mee op de boerderij. Al met al maakte de boer, de boerin en ook de kinderen samen lange dagen op het bedrijf. Jans Hekman vertelt hoe dat ging op de boerderij aan het Ruitenveen 30, waar hij opgroeide.

Jans is geboren in 1951 als jongste van 5 kinderen. Zijn ouders waren Geert Hekman (1911-1980) en Annigje Luten (1912-1975). De boerderij waarin ze woonden was oorspronkelijk van de ouders van Annigje, dus de familie Luten. Als kind werd Jans al gauw betrokken bij het boerenleven en moest snel meehelpen met allerlei klusjes.
Zijn vader was veehandelaar en ging drie dagen in de week al vroeg naar verschillende veemarkten. Op maandag ging hij naar Hoogeveen, op dinsdag naar Groningen en op vrijdag naar Zwolle. Zijn vader had geen auto en reed mee met de vrachtwagen van Runhart, die het vee naar de markt bracht.
Op die dagen moest Annigje ’s morgens alleen melken en toen Jans ouder werd moest hij voordat hij naar school ging zijn moeder daarmee helpen. Als dieren hadden ze vaak tien tot vijftien koeien, twee paarden, ongeveer acht fokzeugen, kippen, altijd een herdershond en natuurlijk katten tegen het ongedierte. Het was een gemengd bedrijf want ze verbouwden vroeger suikerbieten, witte knollen, rogge, haver en aardappelen.
Inrichting boerderij
Het voorhuis had een “mooie” kamer, die alleen gebruikt werd op bijzondere dagen. In deze kamer waren ook twee bedstedes, waarin Jans als kind nog geslapen heeft en als er ’s avonds visite was kon hij van de verhalen, die in de kamer verteld werden meegenieten. In de keuken werd geleefd, de kachel brandde daar altijd en er werd gekookt op het fornuis, waarin hout, turf en soms eierkolen gestookt werden. Later werd er op gas gekookt met een buta gasfles.
Boven waren er twee slaapkamers. Er was een hal tussen de stal en het voorhuis waar de trap naar boven was. Onder de trap was een grote kast met voorraad, de weckflessen met groenten en vlees en de keulse potten met vlees en groenten in het zout. In de stal van de boerderij waren de grote dieren zoals de koeien, de paarden en de varkens. Het kleinvee stond apart in een schuur bij de boerderij. Ook was er een hooiberg en een bakhuis. In het bakhuis stond ook een fornuis en bij de zomerdag zaten ze daar vaak en werd er gekookt.
Zelfvoorzienend leven
Als gezin hadden ze het financieel goed, al bleef er nooit geld over. Ze leefden bijna zelfvoorzienend en zijn moeder kwam weinig in de winkel. Soms ging ze naar Tijs Westerman (kruidenier Westeinde), die een kleine buurtwinkel had. Ook als er kleren nodig waren, kwam Willems (De Snorre) of Beekman( beiden hadden een manufacturenwinkel in Nieuwleusen) met kleding bij hen thuis. De groentes werden uit de moestuin gehaald, die de moeder van Jans onderhield en om in de winter groentes te hebben werden veel groentes geweckt. Fruit kwam uit de boomgaard en werd ook op koele plaatsen bewaard voor de winter. Aardappelen werden voor de hele winter opgeslagen in een kuil.
In het najaar werd er geslacht en dan kwam de huisslager en alle soorten worsten (bloedworst, leverworst, verse worst) werden dan gemaakt, het vlees geweckt of in het zout ingemaakt. Varkenshakken, spek en de worsten werden opgehangen om te drogen tussen de balken (de wiemel) in de keuken of de kamer. Brood bakte zijn moeder vaak zelf. De haver en de rogge, die ze zelf verbouwden werden gemalen bij molen Massier en kregen ze terug als veevoer voor de varkens.
Ouders waren een team
Zijn vader en moeder runden samen de boerderij. Wel was zijn moeder meer in het voorhuis bezig en zijn vader op het land, maar in drukke tijden hielp de hele familie mee zoals in de hooitijd en het oogsten van de gewassen. Jans vertelt dat hij soms dagenlang aardappels moest rooien in de herfstvakantie en regelmatig hielp hij mee met het verzorgen van de dieren. Als in de zomer de ouders van Jans ‘s morgens vroeg de koeien gingen melken in het land, waren de kinderen vaak alleen thuis en lagen nog in bed. Na het melken werd er ontbeten en zijn moeder verzorgde de kinderen zodat ze op tijd op school kwamen.

Het ‘gewone’ leven
Een gewone dag op de boerderij begon vroeg. Om vijf uur stonden de ouders van Jans op om de koeien met de hand te melken. De melkbussen met melk werden aan de weg gezet zodat de melkrijder ze naar de melkfabriek kon brengen. Daarna werd er ontbeten en dan de dieren gevoerd. De moeder van Jans voerde vaak het kleinvee.
Midden op de morgen kwamen de melkbussen terug van de fabriek en zij borstelde de bussen schoon. Soms zat er wei (afvalprodukt van melk bij kaasbereiding) in de teruggekregen bussen en voerde dat aan de kalfjes. Ze deed ondertussen huishoudelijk werk, dat toentertijd heel anders was dan nu. Geen wasmachine, stofzuiger enz. en zorgde dat om twaalf uur het warme eten klaarstond. De vader van Jans ging of naar de veemarkt of werkte op het land en was om 12 uur weer thuis om gezamenlijk warm te kunnen eten.
‘s Middags werd een paar uur allerlei klusjes gedaan maar aan het eind van de middag werden de dieren weer gevoerd en daarna werd er weer gemolken door Jans’ ouders.
De twee paarden werden veel ingezet op het land met het ploegen van de akkers, mest uitrijden, hooi schudden, hooi vervoeren naar de hooiberg en ook om turf te halen bij turfschipper Krul. Later ging dit allemaal met de trekker.
Een heel bijzondere dag was het als het graan geoogst werd en de dorsmachine kwam. De hele buurt hielp dan mee, jong en oud en het was altijd heel gezellig. Zijn moeder zorgde dan voor koffie en uitgebreid warm eten en de jonge jenever mocht voor het eten niet ontbreken. Voor het melken ging iedereen weer voldaan naar huis.
Altijd iets te doen
Zo’n rustige dag was er niet vaak. Altijd was er iets onverwachts. Een koe moest kalven, de zeug kreeg biggetjes of er werd een dier ziek. In het voorjaar gingen de koeien de wei in en aten voornamelijk gras. In de winter aten de koeien hooi en persvoer (ingekuild gras dat erg stonk) Als bijvoer kreeg de koe vaak koeken en in het weiland zag je vaak een liksteen voor het zout.
Als de koeien in het voorjaar in de wei stonden werd de stal schoongemaakt. Alles werd grondig geborsteld en geschrobd, een hogedrukspuit was er niet. Als de muren goed opgedroogd waren werd het bovenste gedeelte met witkalk gesaust en het onderste gedeelte met teerverf geverfd. Ook het voorhuis werd binnenste buiten gekeerd. De grote schoonmaak.
De varkensstallen en het kippenhok moesten regelmatig uitgemest worden. In de winter als de koeien op stal stonden werd de grup (mestgoot) iedere dag schoongemaakt. Dit uitmesten gebeurde met de kruiwagen en de mest kwam op de mestbult. Als de mestbult hoger werd legde zijn vader een plank op de bult, zodat hij gemakkelijk met de kruiwagen boven op de bult kon en daar de kruiwagen leegde.
Deze mest kwam in het voorjaar op het land met paard en wagen en werd door zijn vader met de vork uitgestrooid. Toen er kunstmest kwam, liep zijn vader met het zaaivat door het land de kunstmest rond te strooien.
Eind winter controleerde zijn vader de afrasteringen van het land zodat de koeien veilig naar buiten konden.
Het boerenleven is veel veranderd en Jans is geen boer geworden, woont nog in Nieuwleusen en zijn liefde voor dieren blijft en heeft nu meerdere alpaca’s.