In een eerder bericht vertelde ik over weduwe Steenbergen die het bedrijf van haar man overnam toen die overleed. Zij was niet de enige in deze regio die na het overlijden van ‘de kostwinner’ het bedrijf voortzette. En ik begin mij ook af te vragen of haar leven door het overlijden van haar man er wel erg anders is gaan uitzien.
Vrouwen Kleine Staarmann
J.H. Kleine Staarmann schrijft in zijn boek over de geschiedenis van Lutten en Slagharen dat de gelagkamer (chique woord voor café) van Herman Kleine Staarman (1798 – 1865) werd gerund door zijn vrouw Hermine Elshof (1796 – 1881). Zij bleef dit doen na het overlijden van haar man. De vrouw van de broer van Herman bleef de boerderij, café en winkel beheren na zijn overlijden. En deze werd toen na haar overlijden overgenomen door haar ongetrouwde dochter Willemina Kleine Staarman (1838 – 1898). Uiteindelijk heeft Willemina een deel van haar bezit verkocht aan een verre neef en is ze op 45-jarige leeftijd vertrokken naar Wageningen. Daar maakte zij kennis met haar man Johannes Martinus Brandhoff. Met hem runde zij een damesmodezaak in Zwolle. Dit huwelijk is blijkbaar geen liefdevolle aangelegenheid geweest, want ze sluit haar echtgenoot uit van haar erfenis. Daarnaast benoemt zij de pastoor van Slagharen samen met de heer Geerdes tot executeurs van haar testament.
Taakverdeling in het veen
Op basis van het familieverhaal van de familie Kleine Staarman en weduwe Steenbergen, durf ik met enige zekerheid te zeggen dat verschillende vrouwen de winkels en cafés beheerden van hun mannen. Uiteraard hadden zij werknemers die vooral het uitvoerende werk deden, maar van zakelijk inzicht en ook sociale omgang met klanten moet zeker sprake zijn geweest. Deze verdeling is ook niet helemaal onlogisch, omdat het café en de winkel vaak aan huis waren. Hun mannen waren op pad in het veld, moesten de arbeiders aansturen en zorgen dat de turf voor een goede prijs werd verkocht. En misschien zaten de mannen ook vaak met elkaar te ‘vergaderen’ terwijl de vrouw de zaak draaiende hield.
Winkeliersters
In de archieven vond ik ook Wilhelmina Elisabeth Mechteld Bottichius Meurs (1798 – 1844). Zij was geboren in Twello, waar haar vader predikant van de Hervormde kerk was. Zijzelf trouwt met een predikant en na zijn overlijden trouwt ze met de twee jaar jongere Otto Verkerk, die als beroep turfmeter-taxateur had. Hij nam haar vier kinderen op in de huishouding en samen kregen ze nog twee zoontjes. Bij haar overlijden in 1844 staat als beroep winkelierster vermeld.
De vier dochters van de koopman Hendrik Jacob van der Vecht (1807 – 1871) uit Avereest zetten de winkel voort als hun vader en hun oudste broer zijn overleden. Voor zover nu bekend, zijn zij alle vier vrijgezel gebleven.
Vrouwen van schippers
Tijdens mijn bezoek aan het Veenkoloniaal Museum in Veendam maakte ik kennis met schippersvrouwen. Hendrik Andries Hachmer heeft hierover een boek geschreven. Hij richt zich dan vooral op de schippersvrouwen die met hun Groninger mannen meegingen op de zeevaart. Samen reisden ze niet alleen richting Scandinavië en de Baltische Staten, maar ook naar Noord- en Zuid-Amerika. Deze traditie werd voortgezet vanuit de binnenvaart, waar het gebruikelijk was dat gezinnen aan boord leefden en de vrouw volwaardig meedeed. In kranten uit de 19de eeuw kom ik ook regelmatig korte verhalen tegen van dochters en schippersvrouwen die verdrinken of juist iemand uit het water helpen. In zijn boek en in het museum zijn foto’s te zien van hoe vrouwen een binnenvaartschip besturen of op het jaagpad het schip voortslepen.
De vrouwen op de kleine zeeschepen van de Groningers waren volgens de auteur goedgekleed en geletterd. Hun eerste zeereis ondernamen ze voor het trouwen. Want, als vrouw van een (zee)schipper moet je wel tegen het leven aan boord kunnen. Met veel mensen in een kleine ruimte leven. Behalve omgaan met een woelige zee, lig je soms ook wekenlang te dobberen omdat er geen wind is. Daarnaast moet je niet bang zijn voor onbekende omgevingen en tegenslag. Als die eerste reis goed is verlopen, dan kan er getrouwd worden.
Deze vrouwen kwamen met andere culturen in aanraking en namen dat mee naar huis, waar ze de winters doorbrachten. Ze lieten zich ook graag portretteren ‘in den vreemde’. Museum Kapiteinshuis Pekela en het Veenkoloniaal Museum te Veendam hebben tientallen foto’s van deze vrouwen gefotografeerd in het buitenland.
Schippersvrouwen en moderne kleding
Omdat deze vrouwen actief meewerkten aan boord, begonnen ze lossere kleding te dragen en werd het oorijzer afgedaan. Daarnaast kwam men in aanraking met andere culturen waar vrouwen geen strakke mutsen met oorijzers droegen. Dit leidde ertoe dat in vele delen van Oost-Groningen, waar de meeste schippersvrouwen woonden in de winter, vaarwel werd gezegd tegen het oorijzer en de witte muts. Vanaf het midden van de 19de eeuw droegen vrouwen daar hun haar in een vlecht, opgestoken of droegen ze een loszittende muts. Dit ging niet zonder slag of stoot, volgens een tijdschriftartikel (te lezen in het boek) werd er lang vergaderd door de vrouwen zelf.
Maar ook op foto’s van gezinnen en vrouwen aan de Dedemsvaart zie ik dat aan het einde van de 19de eeuw afscheid wordt genomen van de witte muts en klederdracht door de meer welvarende boeren en burgers. Vaak staan ouderen nog op de foto in klederdracht, maar de jonge vrouwen hebben allen hun haar opgestoken en dragen ze loszittende kleding.
Ter info: Het boek Voortvarende vrouwen in de veenkoloniale zeevaart kun je via deze link bestellen.
Ik lees en volg met plezier jouw verhalen. Erg interessant, zeker dat deze verhalen ook betrekking hebben over het verleden van mijn familie.