Op 11 mei 1859 vraagt Nieuwleusener landbouwer Jan Westerman (1791 – 1870) aan de Rechtbank van Zwolle om een civiele zaak te beginnen tegen de Marke Rozengaarde. Hij eist erkenning van zijn weiderechten en dat alle gedane acties door de Marke Rozengaarde worden teruggedraaid.

In eerste instantie dacht ik dat hij de rechtszaak was gestart op advies van de Substituut Officier van Justitie, die de protesterende boeren bij hun protest op 6 mei op de Meele toesprak en adviseerde om op een andere manier hun recht te halen.

Maar nu weet ik dat de Nieuwleusener boeren al veel eerder in actie waren gekomen. In het historisch tijdschrift van Nieuwleusen uit 1998 staat een transcript van een notitie geschreven door L. Merguelo, advocaat bij het Hof van Overijssel. Hij schreef de notitie op verzoek van de Nieuwleusener boeren. De brief is gedateerd op 11 maart 1859. Dat was dus ruim voor het boerenprotest. Het laat zien dat de boeren van Nieuwleusen begin maart 1859 al op de hoogte waren van de verkoop en dat zij zich toen al beraadden op mogelijke gerechtelijke stappen.

Nu kom ik de naam Merguelo niet tegen in de archieven van de rechtbank, maar ik vermoed dat het hier gaat om een handgeschreven brief van advocaat L. Hertzveld. De latere advocaat van de boeren en arbeiders die voor de strafrechter moesten verschijnen. In het 19e-eeuwse handschrift zijn de H en M, de d en o en de z en g best gemakkelijk te verwarren. Maar goed, 100% zeker weet ik het niet, want het originele document heb ik tot dusver nog niet kunnen achterhalen.

Foto: Het oude gerechtsgebouw in Zwolle, nu museum Fundatie

Advies van advocaat

Deze advocaat geeft in zijn advies aan dat hij eerst moet bepalen of de weiderechten het gevolg zijn van een ‘bloote vergunning’. Daarvoor moet hij inzage krijgen in de markeboeken van Marke Rozengaarde. Maar daar heeft hij geen toestemming voor gekregen. Hij schrijft dan: ‘ ..dat aan den ondergetekende de weg niet is geopend om den inhoud derzelve te leeren kennen, daar dezelve berusten bij diegenen welke belang hebben om het bewuste regt niet te erkennen.’ Hij moet zijn argumentatie dus baseren op de stukken zoals die zijn aangeleverd door ‘de commissie van ingezetenen van Nieuwleusen en Ruitenveen‘.

Wat hij hier schrijft is interessant, want het laat zien dat de boeren zich al voortijds hadden gebundeld. Ik vraag mij ook af of burgemeester Bentinck hierin een rol heeft gespeeld. In het hele dossier van het protest en de confrontatie van de arbeiders met de politie, is de burgemeester namelijk wel heel erg afwezig. Een andere optie is een grootgrondbezitter die zelf boerderijen had met weiderechten op het Melerveld. In het archief van Marke Rozengaarde bevindt zich een brief met vragen hierover. Deze grootgrondbezitter is Carel Hendrik Palthe uit Almelo.

Maar goed, de advocaat krijgt van de boeren stukken van eerdere rechtszaken. Onder andere Hendrik Schoemaker heeft eerder een twist gehad met de Marke. Verder ontvangt hij enkele koopbrieven. De boeren hebben hun stukken dus goed bewaard!

Nog een belangenbehartiger

Dat er eerder rechtszaken zijn geweest van Nieuwleusener boeren tegen de Marke Rozengaarde (of visa versa) wordt ook duidelijk in een krantenartikel dat op 16 november 1858 in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant verschijnt.

De auteur, die anoniem wil blijven, geeft daarbij aan dat er rechtszaken zijn geweest in 1816, 1817 en 1818. In zijn stuk geeft hij de lange geschiedenis van de Rosegaarder Marke weer. Al begrijp ik niet alles, ik begrijp er wel uit dat de situatie onduidelijk en complex is. De auteur roept dan ook op dat er gesproken wordt met iedereen die een weiderecht of belang heeft in de Marke, voordat de verkoop van de Mele en Hoevelanden plaatsvindt. Vooral ook omdat volgens hem de gevolgen voor de betrokkenen erg groot zullen zijn. Zou de burgemeester van Nieuwleusen of Carel Hendrik Palthe, grootgrondbezitter in Nieuwleusen, dit artikel geschreven hebben? Of is het de dominee van de Hervormde kerk geweest?

Foto: Wolter Jan Gerrit baron Bentinck was burgemeester van Nieuwleusen in 1859
Foto: Carel Hendrik Palthe beheerde het familievermogen van zijn familie in 1859, daaronder vielen ook diverse boerderijen in het Ruitenveen.

Over belangen en rechten

In de notitie van advocaat Merguelo/Hertzveld wordt duidelijk dat hij vindt dat de weiderechten, onafhankelijk van gewaardheid in de Marke, als een recht werd en wordt bezeten. Hij baseert dat op de koopakten van de Nieuwleusener boeren.

Hij geeft ook aan dat het niet ongebruikelijk was dat boeren weiderechten hebben ondanks dat hun boerderij niet oorspronkelijk tot de marke behoorde. Alhoewel het wel duidelijk is dat het Ruiterveen, de Roete en de Routenhuizen tot de oorspronkelijke marke Rozengaarde behoorden.

En dan refereert de advocaat aan diverse wetten. Hij zegt: ‘Wil men de Romeinsche regtbegrippen op dat regt toepassen, zooals de Regtbank te Deventer bij haar vonnis van 1818 gedaan heeft, zoo zoude men hetzelve of een vruchtgebruik of eene ten behoeve der erven in Nieuwleusen en Ruitenveen bestaande erfdienstbaarheid ten laste van de Rozengaardermarke kunnen noemen en in het laatste geval zoude men zich of op een bezit berusten of op eenen titel of op een bloot bezit (indien hetzelve reeds voor de invoering van het Code Napoleon hier te lande, bewijsbaar is) moeten kunnen beroepen‘.

Ofwel hij concludeert dat de boeren in hun recht staan en adviseert hen een rechtszaak te beginnen!

Naar aanleiding van zijn conclusie en misschien ook wel het artikel dat een aantal maanden eerder in de krant werd geplaatst, voelden de boeren zich gesterkt in hun standpunt. En de keuze valt dan op Jan Westerman om naar de rechter te stappen. Vermoedelijk ook omdat hij de schoonzoon is van Hendrik Schoemaker, die de oorspronkelijke rechtzaak in 1818 had ondernomen.

Wie was Jan Westerman

Jan Westerman was de grootvader van mijn opa. Mijn ontdekking van deze rechtszaak was dan ook toeval. Ik kwam zijn naam tegen in het register van de rechtbank. Ik was op dat moment op zoek naar de strafzaken van de Nieuwleusener arbeiders en boeren. Van een eventuele civiele zaak tegen de Marke Rosengaarde was ik toen nog niet op de hoogte.

Nieuwsgierig omdat ik mijn familienaam daar zag staan, besloot ik de betreffende rechtszaak op te zoeken. En groot was dan ook mijn verbazing toen ik las dat die gerelateerd was aan mijn onderzoek naar de rebellie op de Mele.

Jan Westerman was de zoon van Harmen Jans Westerman (1756 – 1837). Die kocht op 17 juli 1797 op de veiling samen met zijn schoonvader de boerderij van Ambt Zwollekerspel aan het huidige Westeinde. Ze betaalden daar f. 2060 voor en leenden dat geld van Zwolle tegen 4 procent rente. De uiteindelijke koop werd op 28 februari 1798 definitief gemaakt. Harmen Jans Westerman huurde voor de koop het naastgelegen boerderijtje van de stad, die boerderij werd ook verkocht. In beide koopakten staat een keurige opsomming van de grond en bezittingen die zij kochten. Daarbij wordt ook vermeld dat bij de boerderij weiderechten hoorden voor Marke Rozengaarde en op de Mele.

Jan Westerman wist dus niet beter dan dat zijn ouders en voorouders hun vee konden weiden op Marke Rozengaarde en op de Mele. Dat zij rechthebbenden waren. Een recht dat zij al zeker meer dan 50 jaar in hun bezit hadden en waarschijnlijk al veel langer. Genealogisch onderzoek wijst uit dat de voorouders van Jan Westerman al sinds 1712 in Nieuwleusen woonden. Toen trouwde de overgrootvader van Jan Westerman in Nieuwleusen met Hedrikjen Herms.

Foto: in het midden Jennigje Westerman – Ekkelenkamp voor de boerderij van Jan Westerman aan het Westeinde. Jennigje was getrouwd met een zoon van Jan Westerman en de moeder van mijn opa.

Rechtszaak door Jan Westerman

Jan Westerman dient op 11 mei 1859 dus een verzoek in bij de civiele rechter om een rechtszaak te beginnen tegen de heer Claas Janssen, markerigter van Marke Rosengaarde.

In het verzoek geeft Jan Westerman aan dat hij in het bezit is van het recht van weide in de Rosegaarder Marke en op de Mele. Dat hij heeft gezien dat in de maand oktober er wegen met waterleidingen zijn aangelegd, waardoor de toestand van het terrein geheel is veranderd. En dat het voor de uitoefening der weide op dezelve niet meer gelijk vroeger geschikt is.

Verder wordt er betoogd dat het niet alleen deze veranderingen zijn waardoor er niet meer geweid kan worden, maar dat de markerigter ook geheel onbevoegd tot het besluit is gekomen om de Mele te gaan verkopen, welke geheel tegen des wil en zonder goedkeuring of medewerking van den eischer heeft plaatsgevonden.
Verder heeft de markerigter het verboden aan Jan Westerman om daar zijn vee te weiden, zoals dat van oudsher in mei werd gedaan. Procureur Mr. W.P. Hubert sluit dan zijn verzoek af met de eis dat het Melerveld in haar vorigen toestand wordt teruggebracht en dat verdere stoornis van het bezit des eischer wordt onthouden.

Marke Rozengaarde reageert daarop door een tegenaanklacht in te dienen, zoals het wel gebruikelijk is bij een civiele rechtszaak.

De aanvraag van Jan Westerman wordt niet snel behandeld. Er is nog geen uitspraak als in september de gearresteerde Melerboeren terechtstaan voor rebellie. Hun advocaat Lion Hertzveld vraagt nog aan de rechter om te wachten met het doen van een uitspraak, totdat in de civiele rechtszaak een uitspraak is gedaan. Dat is niet gebeurd.

Als in oktober 1859 dan eindelijk de uitspraak volgt, zijn de gronden op de Mele al lang en breed verkocht.

Foto: Scan van het vonnis en let op het verschil in aanspreektitel. Bron: Collectie Overijssel

Uitspraak rechter weiderechten op de Mele

De rechters in deze zaak zijn Mr. Baron Sloet tot Oldhuis, Van Nes van Meerkerk en Van Kerckhoff. De laatste twee zijn ook betrokken geweest als strafrechter bij de veroordelingen van de Nieuwleusenaren voor rebellie.

In hun vonnis beginnen de rechters met een samenvatting van de eis van Jan Westerman. Vervolgens stellen ze dat eerst moet worden onderzocht of de eiser wel ontvankelijk is met zijn gestelde eis. Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of hij wel daadwerkelijk in het bezit is van weiderechten op de Mele. En als dat zo is, of hij dan toegelaten mag worden om de door hem gestelde feiten te bewijzen in een rechtszaak.

De rechters geven aan dat de Marke Rozengaarde ontkent dat Jan Westerman in het wettelijk bezit zou zijn van een weiderecht in de Rosegaarder marke en op de Mele.

De rechters concluderen dat het ‘regt van weide’ of ‘inweiding’ gezien moet worden als een erfdienstbaarheid volgens het Nederlands recht. Dat is een zakelijk recht dat valt onder de 3e alinea van art. 724 van het Burgelijk Wetboek. Volgens hen is het een niet-voortdurende en niet-zichtbare erfdienstbaarheid, en daardoor kan het niet gezien worden als een voorwerp van bezit.

De rechters gaan nog verder. Want zelfs als er wordt gekeken naar het vroegere Franse recht, dan nog heeft iedere eigenaar het recht om de toegang tot dat land af te sluiten, ook al heeft de ander een ‘jus compascui’. Zij verwijzen dan weer naar diverse wetsartikelen.

In simpel taalgebruik zegt de rechter aan Jan Westerman, en aan alle andere Nieuwleusener boeren, dat de weiderechten niets waard zijn. Het maakt niet uit dat deze weiderechten waren opgenomen in het koopcontract van de boerderij. En het maakt niet uit dat Jan al vele jaren zijn dieren op de Mele weidt. Het is een erfdienstbaarheid die op elk moment door de betreffende eigenaar ingetrokken kan worden.

En met deze uitspraak van de rechters, verdwijnt elke hoop voor de Nieuwleusener boeren op een terugkeer naar de oude situatie.

Foto: Bartholomeus baron Sloet tot Oldhuis was de president van de arrondissementsrechtbank van Zwolle, en rechter in de zaak van Jan Westerman

Ratio versus emotie

De Zwolse rechters kijken puur juridisch naar de zaak en nemen niet mee in hun overweging dat deze boeren al decennialang hun koeien op de markegronden weiden en ze nemen ook de geschiedenis van de Marke niet mee in hun beredenering. Het is een volledig rationele beoordeling van de zaak op basis van het wetboek. Ik kan me voorstellen dat deze uitspraak best hard is aangekomen bij Jan Westerman en de andere boeren in Nieuwleusen.

Op andere plekken in Nederland zijn wel delen van een marke aan rechthebbenden gegeven, al was het maar een klein stukje. In het geval van de Mele zal dat denk ik wel moeilijk zijn geweest, omdat er ondertussen al zoveel landbouwers waren die gebruik maakten van de weide. Het zou onmogelijk zijn om aan iedereen een stukje grond te geven. En zoals de auteur van het krantenartikel eigenlijk ook al aangeeft, er is in het verleden al zoveel gerommeld met het bezit van aandelen en rechten, dat de werkelijke situatie vrij onduidelijk was in 1859.

Deze uitspraak van de rechters is dan ook het einde van het geschil tussen de Nieuwleusener boeren en de Marke Rozengaarde over de Mele. De boeren en arbeiders hebben definitief aan het kortste eind getrokken.

Landbouwer Jan Westerman stapt naar de rechter

Berichtnavigatie


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je kan de inhoud van deze pagina niet kopiëren