In de nazomer van 1891 bezoekt de Staatscommissie Arbeidsenquête het Drentse Hoogeveen. Daar interviewen ze diverse verveners, arbeiders, notabelen en ondernemers. Hun doel is het achterhalen wat de arbeids- en leefomstandigheden van de arbeiders zijn. De overheid wil een grotere kennis van zaken hebben om te zien of een aanvulling van de Arbeidswet noodzakelijk is. Zeven dagen lang praat de commissie met mensen van langs de Dedemsvaart, Zuid-Oost Drenthe en uit de omgeving van Vroomshoop en Hellendoorn.
Deze gespreksverslagen zijn bewaard gebleven bij het Nationaal Archief en zijn daarmee één van de weinige documenten waarin arbeiders van langs de Dedemsvaart zelf aan het woord komen. Weliswaar voor een commissie van notabelen en soms in de aanwezigheid van hun werkgever, maar het is wel hun stem.
Na het lezen van hun bijdragen, wordt mij duidelijk dat de veenarbeider moeilijk valt te stereotyperen. Er zijn zogenaamde trekarbeiders die van plek naar plek gaan, maar ook veenarbeiders die in een woning van hun werkgever wonen. De één werkt al jarenlang voor dezelfde vervener, de ander steeds voor een ander. Er zijn veenarbeiders die slechts een aantal weken of maanden in het veen werken en anderen die het hele jaar door in het veen werken zolang het weer het toelaat.
Aan alle arbeiders worden vragen gesteld over het loon, de woning, scholing en of het werk niet te zwaar is voor kinderen. Hier ga ik in dit artikel niet op in. Ik focus mij op de relatie van de arbeider met hun werkgever en hun leefsituatie.
Lokale seizoensarbeiders met ‘eigen’ woning
De eerste arbeider die geïnterviewd wordt, is de 31-jarige Lambert Plasman. Hij is baggelaar in het veen. Dat betekent dat hij het veen van onder het water omhoog haalt en op een stapel gooit. De turf wordt dan aangestampt en daaruit worden turven gestoken die worden gedroogd door een turfmaker.
Lambert woont op de Vossebelt in de gemeente Coevorden en wandelt elke dag een uur naar zijn werk en terug. Hij is een seizoenarbeider die gemiddeld 10 weken per jaar in het veen werkt. Afgelopen jaar heeft hij gewerkt voor de familie Minke. Na zijn werk in de turf vertrekt hij naar Holland om er te maaien. Daarnaast heeft hij een koe en bij zijn woning een stuk grond voor landbouw.
Hij is er trots op dat hij samen met zijn buurman werkt en daarbij tot de sterksten en besten van de veenarbeiders hoort. Naast het baggelwerk en maaien in Holland doet hij ook allerlei andere klussen voor onder andere vervener Van Haeringen. Hij is duidelijk een man in de bloei van zijn leven.
Op de vraag of zijn vrouw kan naaien en dergelijke, geeft Lambert Plasman aan dat zijn vrouw het wel zou kunnen maar daar geen tijd voor heeft. ‘Zij moet naar het land’. Het blijkt dat hij een woning huurt van Jan Eekelhof met veel land erbij en daarbij lijkt de verplichting te horen dat hij rogge zaait en aardappelen poot. Lambertus gebruikt namelijk het woord ‘moeten’. Verder krijgt hij plaggen (lees mest), veld (lees land) en brandstof van zijn huisbaas, dat bevestigt in mijn optiek dat bij de huur van de woning ook de verplichting van landbouw zit.
Hendrik Geerts van Blanken is 35 jaar oud en ook baggelaar. Hendrik Geerts woont in Lutten en heeft het afgelopen jaar samen met Van Troeven gewerkt voor Arend Berends. Helmich was de onderbaas en hij heeft vooral met hem te maken gehad. Die werkzaamheden hebben minder opgeleverd dan hij van tevoren had verwacht. Vorig jaar kreeg zijn mede-baggelaar namelijk 16 stuivers uitgekeerd per roede, maar dit jaar waren dat er maar 15. Dit was niet vooraf gemeld aan zijn collega, of Van Troeven heeft het niet aan Hendrik Geerts verteld. Hoe het precies is gegaan, is onduidelijk. Wel is duidelijk dat hij geen stennis heeft geschopt, want het werk was door Van Troeven aangenomen. En die werkt al 4 jaar voor Berends.
Als de commissie vraagt naar het opmeten van de turf door de veenbaas, dan zegt Hendrik Geerts: ‘Men mag er niet naar omzien, anders worden zij boos. Er is dikwijls genoeg over gesproken.’ Hij wil zelf graag nameten maar dat kan niet, want ‘dat zou spoedig ruchtbaar worden en dan zou men misschien bezwaarlijk later weer werk krijgen.’
In zijn woorden is duidelijk te horen dat hij bewust is van zijn afhankelijke positie ten opzichte van zijn werkgever.
Hendrik Geerts huurt een woning in Lutten. Hij heeft ook een halve bunder land, een paar schapen en een geit. Hij oogst te weinig aardappelen om daarmee de winter door te komen. Verder geeft hij aan dat hij een mestvarken heeft, maar die moet gauw weg volgens hem. Het is onduidelijk waarom.
Als de commissie vraagt of hij geen groter bedrijf kan krijgen dan geeft hij aan ‘het is nu nog een slimme tijd voor mij, ik heb nog geen hulp van de kinderen.’ Hij heeft namelijk 6 kinderen, waarvan de oudste 13 jaar is en de jongste net een jaar. De oudste gaat niet meer naar school, maar werkt zoveel mogelijk mee. Verder kan hij niet investeren in zijn toekomst omdat hij regelmatig schulden moet maken, bijvoorbeeld bij de dokter of in de winter bij de winkel. Hij is nog steeds bezig met het afbetalen van zijn schulden.
Een arbeider die in het veen woont, maar niet in een huis van zijn werkgever, is Frederik Nieuwenhuis. Ook hij is in de bloei van zijn leven met zijn 30 jaar. Frederik werkt als turfgraver. Turfgravers steken turf uit de grond waarna het verder wordt verwerkt door turfmakers. Frederik Nieuwenhuis werkt al sinds zijn jeugd bij Arie van Haeringen. Hij geeft aan dat het werk zwaarder is geworden omdat het ‘goede’ veen op is. Toch prijst hij zich gelukkig, want zijn broer werkt in De Krim. Daar is het werk nog veel zwaarder. Hij heeft verhalen gehoord dat het werk daar zo zwaar is, dat sommige arbeiders het niet volhouden.
Van Haeringen meet zijn eigen turf op, maar Frederik doet het ook. Op de vraag of er soms geen verschil is, zegt hij: ‘Het komt meestal goed uit; ik vergis mij weleens, maar de baas ook, doch wij kunnen het altijd goed schikken.’ Na het graafwerk gaat hij aan de slag bij boeren, gaat hij grond halen met een bok, zand varen, mest varen en aardappelen rooien. Hij doet dit vooral voor zijn baas Van Haeringen. En dan zegt hij: ‘Onze baas is een van de besten van de Dedemsvaart.’ Hij zegt dit omdat Van Haeringen vrijwel het hele jaar door werk voor hem heeft. Een andere reden voor zijn goede relatie met Van Haeringen is dat Frederik maar een kwartier lopen van het huis van Van Haeringen woont. De woning die hij huurt is alleen niet van Van Haeringen, maar van Daman.
Dat er een goede vertrouwensbasis is tussen Frederik en zijn werkgever blijkt als hij aangeeft dat ze van tevoren geen afspraken maken. Hij krijgt sowieso het loon van het jaar daarvoor en na een paar weken werken, gaan ze met elkaar het gesprek aan. Als het werk te zwaar is, krijgt hij meer loon.
Frederik Nieuwenhuis lijkt in eerste instantie prima rond te komen, maar dan vertelt hij dat hij weleens voorschotten van zijn baas heeft ontvangen. Dat was vooral in de vorm van winkelwaren.
Ook Frederik is getrouwd en heeft één kind. Zijn vrouw werkt niet in de turf omdat ze genoeg werk rondom het huis heeft met het verbouwen van rogge en aardappelen. Hij had een schaap, maar die is doodgegaan. Nu heeft hij drie geiten voor mest op zijn land.
Ter afsluiting wil Frederik wel graag even vermelden dat hij een goede baas heeft, maar dat andere bazen heel slecht betalen. Hij heeft wel gehoord dat het turf omringen wel twee dubbeltjes per dag kan schelen, afhankelijk van voor wie je werkt. Hij geeft ook aan dat lang niet alle bazen de afspraken aanhouden zoals die zijn gemaakt bij de vervenervereniging. En dat hij niet bij een andere baas kan werken, omdat hij dan een ontslagbrief moet hebben van zijn huidige werkgever. Hiermee voorkomen verveners dat werknemers tijdens het seizoen wisselen van werk. Hij meldt ook dat mensen soms tot na 8 uur ‘s avonds werken zonder dat ze er een halve cent meer loon voor ontvangen. ‘Dat is toch niet zoals het hoort?‘
Ondanks dat hij redelijk tevreden is over zijn leven, maakt hij zich wel zorgen over dat van anderen. Hij kijkt duidelijk verder dan zijn eigen huishouden.
De vierde arbeider die wel langs de Dedemsvaart werkt, maar niet in een huis van een vervener woont is Johannes Bunskoek. Deze onafhankelijke lokale veenarbeider is 50 jaar en turfgraver. Hij werkt bij Bonne Berends Bzn in De Krim. Daar heeft hij als onderbaas Harm Olde. Johannes gaat net als Hendrik Geerts van Blanken van de ene vervener naar de andere. Hij heeft namelijk ook gewerkt bij Plomp, gebroeders Minke en Bernardus Scholten. En Johannes aarzelt niet om zijn mening te geven. Hij is namelijk niet tevreden over Harm Olde als onderbaas. Deze legt hun loon bij een winkelier neer en als ze daar niet winkelen, dan krijgen de arbeiders later geen werk meer. De vrouw van de winkelier betaalt de lonen uit, maar hij is ook weleens helemaal vanuit het veld naar de winkelier zijn huis gegaan om daar zijn geld op te halen. Hij wil vervener Berends niet de schuld geven, maar wel het bedrijf van de onderbaas.
Johannes is de enige arbeider voor de staatscommissie met een eigen woning en twee bunders grond. Hij heeft nog wel een schuld op de woning. Zijn ouders, die er 37 jaar hebben gewoond, hadden nog een hypotheek met een achterstallige schuld toen zij overleden. Hij heeft die van hen overgenomen.
En ook Johannes maakt duidelijk dat de leefomstandigheden van de arbeiders echt niet geweldig is. Hij zegt: “’.. ik zal u vertellen dat ik een eigen woning heb, maar dat wanneer ik twee dagen in de week werk heb, ik 14 dagen zonder werk thuis moet zitten. De menschen die onder de bazen wonen, kunnen gedurig wel werk krijgen maar voor de anderen is het slim. Van de 100 arbeiders zijn er zeker 90 die niet rechtvaardig meer door de wereld komen. Zij maken ‘s winters schuld, en God weet of zij misschien geen 10 jaren moeten werken om die schuld in te halen.”
Daar waar de ene arbeider zich neerlegt bij de schulden, zo laat Johannes blijken dat dit niet terecht is. Hoe kun je goed leven als je geen fatsoenlijk inkomen hebt?
Arbeiders die woning huren van hun werkgever
Een tweede categorie arbeiders die door de staatscommissie werd geïnterviewd, zijn veenarbeiders die een woning huren van hun werkgever. Geert Slot, 38 jaar, is er één van. Hij huurt zijn woning bij de gebroeders Minke en werkt dus ook voor hen. Het turfveld waarop hij werkt, ligt zelfs naast zijn huis. Geert is turfmaker, dit betekent dat hij vooral de opgegraven turf moet drogen in het veld. Sommige van deze turfmakers doen ook het graafwerk vooraf en velen van hen (en hun gezinnen) zijn verplicht om te helpen bij het laden van de turfschepen. Zeker als ze een woning huren van de vervener. Bij turfmakers is het trouwens heel gebruikelijk dat vrouwen en kinderen meewerken in het veld. Geert zijn vrouw werkt ook heel af en toe mee. Maar het zijn vooral twee van zijn kinderen, een zoon en een dochter, die meewerken. Beide kinderen zijn volgens hem wel tot hun 12e naar school geweest. Verder heeft hij nog 3 jonge kinderen die naar de basisschool gaan.
Op vragen van de commissie erkent Geert Slot dat vrouwen die grootgebracht zijn in het veld, meer aardigheid hebben in het werk dan in het huishouden. Zijn vrouw werkt niet in de turf. Zij doet al het werk rondom hun woning. Want bij de woning heeft hij een kostgrond die door zijn vrouw wordt bijgehouden. In eerste instantie ontkent hij dat zijn vrouw dat werk doet, maar later geeft hij toe. Zijn vrouw werkt dus minder in de turf omdat zij genoeg werk heeft op het land bij hun huis.
Geert Slot werkt samen met een knecht die hijzelf betaalt. De knecht woont bij hem in huis, maar die moet wel voor zijn eigen eten en dergelijke zorgen. Geert geeft aan dat hij van zijn verdiende geld goed kan rondkomen.
Albert Kruger is 52 jaar en wordt voorgesteld als turfgraver. In het interview wordt duidelijk dat hij ook turf droogmaakt. Hij vertelt dat bij vervener Ten Kate het droogmaken van de turf wordt verdeeld onder de arbeiders en dat je je dan aanmeldt voor bepaalde taken. Je zou denken dat hij dan een keuze heeft, maar eigenlijk niet. Want met zijn 52 jaren kan hij niet meer heel zwaar werk verrichten. Wil hij na het graven nog wat geld verdienen, dan zal hij wel het droogwerk moeten aannemen.
Over de woning die hij huurt van Ten Kate is hij erg tevreden. Hij noemt de huurbaas niet bij naam, maar het feit dat hij verplicht is om turf te laden, maakt duidelijk dat hij bij Ten Kate zelf huurt.
Albert Kruger doet het werk samen met zijn zoon van 16 jaar. Een dochter van 21 werkt ook in de turf. Een andere zoon is in dienst en dan is er nog een oude vader, die 77 jaar is en niets meer kan. Zijn vrouw werkt niet mee, want die heeft vroeger gediend ofwel heeft als dienstmeid gewerkt. Zij heeft geen ervaring in de turf.
Albert verbouwt op de grond bij zijn huurwoning aardappelen, bonen en rogge voor de winter. Soms koopt hij kunstmest bij. Verder heeft hij vrij brandstof.
Het lijkt allemaal koek en ei, maar toch klaagt Albert Kruger bij de commissie dat hij niet kan rondkomen en nog steeds een schuld open heeft staan van afgelopen winter. Op het moment van zijn interview is het eind augustus en had hij zijn schuld eigenlijk al lang afbetaald moeten hebben.
Het feit dat zijn vrouw niet in de turf werkt, vindt hij geen probleem. Als de commissie vraagt of anderen er ook zo over denken, zegt hij: ‘De een denk zoo en de ander zoo. Ik heb liever dat de vrouw thuis is, en ik geloof wel dat als de vrouw 10 stuivers inbrengt, er aan den anderen kant 12 stuivers over het hoofd gaan. De voordeur in, de achterdeur uit.’ Hij complimenteert zijn vrouw voor haar naai- en verstelwerk, een vaardigheid die zijn dochter ook beheerst dankzij haar moeder.
Daar waar de lokale seizoenarbeiders allemaal jonge mannen zijn, zijn de arbeiders die een woning huren allemaal wat ouder. Zo ook Marten Sok. Hij is 56 jaar, turfgraver en werkt voor Ten Kate. Hij werkt alleen, want zijn zoon is al getrouwd. Deze Marten kent alle getallen en verdiensten uit zijn hoofd. Hij weet alleen niet wat hij per jaar verdient. Hij geeft aan dat hij kan rondkomen maar als de winter te lang duurt dan is het moeilijk.
Ook Marten heeft een goede relatie met zijn werkgever, want hij mag zelf zijn gedane werk opmeten. De baas vertrouwt hem daarmee. Ook hij gaat na het graafwerk door met turf droogmaken. Dat doet hij samen met zijn vrouw en met zijn dochter die nog thuis woont. Hij woont in een huurwoning en heeft daarbij een stukje land waar hij aardappelen, bonen enzovoort op verbouwt.
Hendrikus van den Berg is 58 jaar en werkt al zo’n 6 jaar voor Bernardus Scholten. Van hem huurt hij ook een woning. Hij doet het werk samen met een grote en kleine zoon. Zijn vrouw werkt niet mee. Doordat het deze zomer een natte zomer was, heeft hij meer moeten werken om te zorgen dat de turf droog werd. Daarvoor heeft hij een extra man aangenomen. Nu heeft Scholten hem wel meer turf te verwerken gegeven, dus dat compenseert voor de extra kosten. Maar het was wel in opdracht van Scholten dat hij die extra roeden kreeg om droog te maken en daardoor die extra man moest inhuren. Hij klaagt dat deze veel geld verdiende en dat hij dan ook nog voor een kantschop, turfmanden, een vaarboom, een lijn en dergelijke moest zorgen voor deze arbeider. Hierdoor hield hij niet veel geld over van het extra werk dat is gedaan.
Het liefst zou Hendrikus 20 tot 25 schapen willen houden zodat hij mest genoeg heeft voor zijn land om ook aan landbouw te doen. Maar hij is te arm om deze te kopen. Wel heeft hij een varkentje.
Zijn salaris wordt in de winkel van zijn baas uitbetaald. Zijn vrouw gaat dan naar de winkel en vraagt een bedrag. Dat geld krijgt zij en daarvoor koopt zij gedeeltelijk winkelwaren. De rest neemt zij mee naar huis. De prijzen in de winkel van Scholten zijn prima volgens hem. Alleen bij de jood Berghuis kunnen ze goedkoper winkelen, maar dan hebben ze ‘waar naar zijn geld’.
En dan blijkt dat ook Hendrikus schulden heeft gemaakt bij zijn baas die hij nog steeds aan het afbetalen is. Hij doet daar ongeveer 3 jaren over. Zijn baas is aardig, want als hij meer geld nodig heeft dan kan hij dat nog steeds krijgen ondanks dat hij al een schuld heeft.
Trekarbeiders van buiten de regio
De Staatscommissie interviewt geen arbeiders die in het voorjaar van buiten de regio naar de Dedemsvaart trekken om daar in het veen te werken. Deze trekarbeiders zijn over het algemeen turfgravers. Lambert Plasman, een seizoensarbeider uit de regio, vertelt dat de trekkers vooral uit Pruisen komen. Zij overnachten in keten die gemaakt zijn van witte turf met daar bovenop een dakbedekking die niet altijd waterdicht is. Er is in het midden een stookplaats waar ze pannenkoeken bakken. Lambert geeft aan dat de trekarbeiders vooral pannenkoeken eten want die zijn het snelst klaar, sneller dan aardappelen en bonen. Soms gaat er een beetje spek bij, maar alleen bij degenen die veel verdienen. Hij geeft aan dat een stel dat zwak is van hun loon geen stukje spek kan kopen. Zij zijn noodgedwongen vegetariër. Hij geeft ook aan dat de trekkers het werk over het algemeen goed kunnen volhouden.
Deze seizoensarbeiders komen niet alleen uit Duitsland. Zo melden verveners dat zij ook arbeiders uit Friesland en van ‘achter Zwolle’ op hun velden hebben werken. Deze arbeiders overnachten altijd in ‘tenten’ en noodwoningen. Sommige overnachten in het achterhuis van een veenarbeider. Na het werk in het veen gaan zij door naar andere plaatsen op zoek naar werk. Soms is dat het graven van kanalen, het landbouwrijp maken van gronden, en soms bij boeren om daar gras te maaien of in het najaar aardappels te rooien.
Uit de gesprekken van de staatscommissie blijkt dat het droogmaken van de turf altijd door lokale arbeiders wordt gedaan, maar dat voor het graven seizoenarbeiders worden aangetrokken.
Deze seizoenarbeiders komen trouwens niet op de gok. De verveners vertellen aan de staatscommissie dat vooraf iemand bij hen komt om te vragen hoeveel mensen ze nodig zijn in het aankomende jaar en wat het loon gaat worden. Andere verveners sturen een brief naar hun vaste seizoenarbeiders als de lonen bekend zijn en die komen dan in groepjes of in tweetallen naar het werk.
Zelfstandige arbeiders die zelf vervenen
En dan is er nog een vierde groep arbeiders in het veen. Pastoor Hageman van Slagharen maakt hier melding van bij de Staatscommissie. Het zijn bewoners die kleine boerderijtjes bewonen en zelf vervenen. Volgens de pastoor zijn deze mensen onzindelijk. Hij hekelt vooral de geen tot slechte ventilatie in hun woningen en dat het huis niet naar behoren schoon is. Wel erkent hij dat deze arbeiders in staat zijn om zichzelf in onderhoud te voorzien.
Deze groep arbeiders is helemaal onzichtbaar in de archieven en komen slechts zelden voor in overgeleverde verhalen. In het boek van Derk Gort tref ik wel een verwijzing naar deze arbeiders die in de buurt van Slagharen woonden. Voor de staatscommissie zijn zij in ieder geval niet verschenen.
Hoe werden de arbeiders geselecteerd?
Om aan voldoende getuigen te komen, zijn diverse acties uitgezet door de commissie. De commissie stuurde vragenlijsten naar Kamers van Koophandel en verenigingen, waaronder ook in ruime mate aan ‘verenigingen van werklieden‘. Op die manier kreeg men vooraf schriftelijke informatie. Verder werden mensen opgeroepen om te komen getuigen via een aanplakbiljet in de gemeente en via de Staatscourant. Daar kwamen niet veel reacties op. Men heeft toen via de ambtelijke weg (lees burgemeesters) en aan particulieren verzocht getuigen aan te leveren.
Naar alle waarschijnlijkheid zijn een aantal van de hiervoor genoemde getuigen voorgedragen door de verveners Minke en Ten Kate. Diverse arbeiders blijken voor hen te werken. Twee arbeiders zijn vermoedelijk door evangelist Huijgens uit De Krim voorgedragen. Die verwijst in zijn verhoor namelijk naar twee arbeiders die hij persoonlijk kent. Het zijn volgens hem voorbeeldige arbeiders.
De commissieleden beseften wel dat de arbeiders die voor hen verschenen tot de meest bekwame en ontwikkelde arbeiders behoorden. En dan denk ik, als deze arbeiders al armoede kennen, hoe moet het leven dan voor de minder bekwame en ontwikkelde arbeiders zijn geweest?
Bronnen
De volledige interviews kun je nalezen in het Nationaal archief. Daar vind je de documenten onder toegangsnummer 2.09.38 en inventarisnummer 37. Ik heb de interviewverslagen als losse bladen in ingescand. Heb je interesse in het volledige interview van een veenarbeider, dan stuur ik je de scans graag toe.
Het eindverslag van de staatscommissie over de veenderijen in Overijssel is terug te lezen via onderstaande link. Hun algemene conclusies over de veenderijen beginnen op pagina 369 en voor Overijssel beginnen deze op pagina 441. Klik op deze titel Verslag van de Tweede Afdeling.