Op 19 april 1888 loopt een grote groep turfgravers naar Dedemsvaart om bij de verveners een hoger loon te eisen. Onderweg nemen zij zoveel mogelijk andere gravers mee. Hun protest tegen de lage lonen en het zware werk eindigt met het onder druk zetten van verveners om een nieuw loonakkoord te tekenen. Niet iedereen doet dat gelijk, waardoor bij één vervener de ruiten van zijn huis worden ingegooid. Hij tekent dan alsnog.
Nu waren stakingen in het veen niet ongebruikelijk. Men had daar zelfs een eigen term voor, ‘bollejagen’. Dit werd vooral gedaan door de seizoensarbeiders die naar het veengebied kwamen om turf te graven. Nadat ze enkele weken hadden gewerkt, legden zij hun werk voor enkele uren of dagen neer. Dat deden ze als ze vonden dat het afgesproken loon niet voldoende was. De arbeiders kregen in die tijd per opgeleverd werk betaald, niet per dag. Na een paar weken kenden zowel de arbeiders als de vervener, de gesteldheid van het veen en de ontwikkelingen op de turfmarkt. Als de arbeiders het loon te laag vonden, legden zij het werk neer. Soms kreeg men er iets bij, soms niet. Het was een delicaat onderhandelingsspel, want als de arbeiders teveel verhoging vroegen dan kreeg men volgend jaar niet weer werk bij dezelfde vervener of onderbaas. Bood de vervener in eerste instantie te hoog loon en de marktprijzen waren slecht, dan leed hij verlies. En een te laag loon leverde of te weinig arbeiders of alleen slechte arbeiders op, waardoor hij onvoldoende omzet draaide. Tot 1888 waren deze korte stakingen altijd lokaal en soms zelfs bij maar één vervener.
De stakingen van 1888 waren anders. Niet alleen ging het met geweld gepaard, maar het vond ook plaats in meerdere veengebieden, vooral in Noord-Nederland. Voor het eerst was er een staking die van gebied naar gebied ging. Hoe kwam dat?
Landbouwcrisis in Nederland
Omstreeks 1880 begon in Nederland de grote landbouwcrisis. De Verenigde Staten en Argentinië brengen in die jaren hun graanoverschot op de wereldmarkt, waardoor de graanprijzen in Nederland kelderen. Het was niet meer rendabel om graan te telen. Daarvoor had de Verenigde Staten al de Nederlandse markt overladen met haar veel goedkoper varkensspek. En dan is daar Denemarken die de Nederlandse botermarkt binnendringt en Australië komt met margarine producten de wereldmarkt op.
Dat de Nederlandse markt werd overspoeld door buitenlandse landbouwproducten komt doordat in de eerder genoemde landen al aan grootschalige landbouw werd gedaan, iets wat in Nederland toen nog nauwelijks plaatsvond. Wij kenden vooral kleine boertjes die hun overschotten naar een weekmarkt brachten. Qua handel in goederen waren we groot, maar op de voedselmarkt stelde Nederland maar weinig voor.
Door deze landbouwcrisis was er minder werk voor dagarbeiders. Daarbij komt dat veel boeren doorgingen met de mechanisering van hun landbouw. De boeren waren daardoor ook minder arbeiders nodig voor het maaien van gras of ploegen van het land. Dat samen zorgde ervoor dat arbeiders steeds moeilijker tijdelijk werk konden vinden na het graven van turf en tegelijkertijd hadden deze arbeiders niet het geld om een eigen stuk grond te kopen voor landbouw. In een fabriek werken zagen zij niet zitten. Wie eenmaal het buitenleven is gewend, kan maar moeilijk aarden in een benauwde en luidruchtige fabriekshal.
Steenkool als vervanger van turf
Behalve dat het werk bij de boeren minder werd, stond ook het werken in het veen onder druk. De verveners hadden het in deze periode niet gemakkelijk. Zij ervaren hevige concurrentie van steenkool (afkomstig uit Engeland en Duitsland) en veel steenfabrieken in Nederland zijn in die tijd ter ziele gegaan. En het waren nu juist die steenfabrieken die veel turf gebruikten. De prijs van turf daalde en steeds meer verveners gingen over op het prepareren van fabrieksturf voor turfstrooiselfabrieken.
Al jaren stond daardoor ook het loon van de arbeiders onder druk. Er was niet zozeer sprake van minder loon maar wel van verzwaring van het werk. Ze moesten steeds grotere en zwaardere turven steken voor hetzelfde geld.
Weersomstandigheden voorjaar 1888
In de winter is er weinig werk voor losse arbeiders. De verveners in de omgeving van de Dedemsvaart geven het eventuele winterwerk zoveel mogelijk aan de arbeiders die in hun woningen wonen of aan vaste medewerkers die op loopafstand van het werk wonen. Maar het merendeel van de dagarbeiders heeft geen werk.
In het algemeen betekende dat tijdens koude winters de meeste arbeiders schulden kregen bij winkeliers. Zij hadden onvoldoende geld om de winter door te komen. Uitkeringen bestonden toen nog niet. De winters van 1886 en 1887 waren beiden lang en koud. In de laatste maanden van 1887 en in de eerste maanden van 1888 vroor het drie keer tot onder de 10 graden. Halverwege maart vroor het ook nog een keer hard.
Veel arbeiders hadden in het voorjaar van 1888 dus schulden. Sommige daarvan waren al enkele jaren oud. Aan de andere kant was door de strenge winter wel een grote vraag naar turf, wat betekende dat de turfprijzen zouden stijgen, ruimte dus voor meer loon?
Invloed van media en transport
Dat de stakingen van het ene veengebied naar de ander gingen, had onder andere te maken met de verbeterde verbindingen over de weg. Veel hoofdwegen waren voorzien van verharding, waardoor men gemakkelijker reisde van dorp naar dorp. Ook de verspreiding van kranten en pamfletten ging sneller dankzij de trein, stoomtram en de opkomst van de fiets. En er kwamen steeds meer kranten door verbetering van drukwerktechnieken, waardoor het drukken steeds goedkoper werd. Pamfletten en boekjes waren niet alleen meer voor de gegoede burgers, maar ook arbeiders konden nu de krant lezen. En dan waren daar nog de pamfletten die onderling gedeeld werden. Aan het einde van de 19de eeuw konden de meeste jonge arbeiders lezen. Zij hadden, mede dankzij de inzet van de overheid, vrijwel allemaal basisonderwijs gevolgd.
Door deze ontwikkelingen bezochten niet alleen meer sprekers, predikanten en reizigers de diverse veengebieden, maar reisden arbeiders ook verder en vaker naar die ene kerk of bijeenkomst.
De jonge arbeiders waren vaak goed op de hoogte van wat er elders in het land gebeurde. Ze konden zich nu verenigen en sprekers kwamen gemakkelijker naar hen toe. Eén van die sprekers was Ferdinand Domela Nieuwenhuis.
Socialisme komt op
In 1870 wordt Domela Nieuwenhuis predikant in Harlingen en steunt daar de arbeiders die om loonsverhoging vragen. Hij bezoekt in 1875 Duitsland om daar het sociale probleem, ofwel de armoede, te bestuderen. Nadat hij in 1879 een erfenis ontvangt, legt hij zijn ambt als predikant neer. Hij is door de erfenis financieel onafhankelijk geworden en kan nu zijn ideeën bekendmaken zonder dat het consequenties heeft voor zijn inkomen. Hij bekeert zich tot het socialisme, met Engels en Marx als ideologische leiders. Hij trekt vervolgens het land in voor lezingen over het sociale vraagstuk en één van zijn eerste toespraken hield hij bij het Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond. In zijn lezingen ‘preekt’ hij tegen de vijf K’s: Kerk, Koning, Kapitaal, Kazerne en Kroeg. Hij pleitte ook voor het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen.
De (land)arbeiders in Friesland en Groningen waren van deze woeste man onder de indruk en zijn toespraken, of eigenlijk preken, sloegen bij hen aan. Diverse Groninger seizoensarbeiders werkten in de veenderijen van Dedemvaartse verveners.
Kort na de stakingen van 1888 debuteert Ferdinand Domela Nieuwenhuis in de Tweede Kamer. Bij zijn intrede stelt hij gelijk de problemen van gewone werklieden aan de orde. Nog nooit had iemand dat in de Tweede Kamer gedaan. Zijn toespraak, opgenomen in de Handelingen der Tweede Kamer, werd dan ook een bestseller. Hij benoemde niet alleen de lage inkomsten van de arbeiders, maar ook de gedwongen winkelnering die dan nog in veel veengebieden geldt.
Voor het eerst was er iemand die opkwam voor de rechten van de arbeider! En doordat de arbeiders zich verenigden in (vak)bonden konden ideeën en standpunten sneller verspreid worden.
In 1888 kwam alles bij elkaar
Protesten van arbeiders komen nooit uit de lucht vallen. Op het moment dat er daadwerkelijk een staking uitbreekt zijn een aantal langlopende ontwikkelingen samengekomen. En dan is misschien die derde koude winter wel de druppel die de emmer deed overlopen.
En dus kwamen de vooral Groninger turfgravers vanuit Nieuw-Amsterdam naar de Dedemsvaart om ook daar loonsverhoging te eisen. De verveners schrokken van het grote aantal stakers en het potentiële geweld dat er dreigde. Hun veilige bubbel spatte plotseling uiteen.
De 1888-staking in Dedemsvaart is van uur tot uur beschreven door Wim Visscher. Hij heeft dit gedaan op basis van documenten die vooral het verhaal van de vervener en overheid vertellen. Het leest als één groot drama. Je leest het via deze link: Een reactie op een verhaal en een verhaal over een actie
De veenarbeiders die in 1891 door de Staatscommissie Arbeidsenquête werden geïnterviewd en bevraagd over de staking, vonden het allemaal niet zo heftig. De meesten van hen hadden ook niet meegedaan, omdat zij geen losse arbeider waren die van plaats naar plaats trokken. Zij huurden een woning van een vervener of waren vaste arbeider.
Aanvullingen gevraagd
Dit artikel is een eerste aanzet om zicht te krijgen op de ontwikkelingen die van invloed zijn geweest op het leven van de arbeiders in het oosten van Nederland. Daarmee hoop ik een verklaring te geven voor waarom de staking van 1888 zo uitzonderlijk groot en relatief gewelddadig was.
Graag ontvang ik aanvullende informatie en correcties als ik zaken verkeerd heb verwoord. Dat kan als reactie op dit artikel of door een e-mail naar mij te sturen. Alvast bedankt!