De opstand van de Nieuwleusener boeren en arbeiders in 1859 kwam niet uit de lucht vallen. Daar ging een hele geschiedenis aan vooraf.
Hun recht van weiden op het Melerveld hadden sommige boeren en arbeiders al meer dan een eeuw in hun bezit. Ze hadden dit recht gekregen bij de aankoop of huur van hun boerderij. Anderen betaalden elk jaar een bijdrage voor het weiden van hun vee aan het Markebestuur van de Rosegaerde. Dat systeem werkte prima volgens hen en hoefde dus ook niet te veranderen.
Alleen was tijdens en na de Franse tijd, het bestuur in Nederland totaal veranderd. De koning en politieke leiders wilden af van die gemeenschappelijke markegronden. Alle onbenutte gronden moesten benut worden en privé-bezit werd gestimuleerd. Deels ook omdat er dan grondbelasting kon worden geheven.
Overijsselse Marken
Het Melerveld maakte onderdeel uit van de Marke Rosengaerde. Eén van de vele marken in Overijssel, vergelijkbaar met gemeenten van nu. De meeste marken hadden verschillende soorten gronden in hun beheer. Van vruchtbare rivierbeddingen tot moerasgebieden. De landeigenaren in de betreffende marke waren gezamenlijk eigenaar van de gronden die niet in eigen bezit waren. Deze gemeenschappelijke gronden waren vaak heidegronden en veengebieden, ook wel woeste gronden genoemd.
Wanneer de marken zijn ontstaan is onzeker, maar ze bestonden in ieder geval al in de 13e eeuw.
Marke Rosengaerde
Al vanaf de 13e eeuw bestonden er dus marken in Nederland. In de eerste geschreven bronnen over de Marke Rosengaerde wordt al gesproken over verdeling van de gronden in de Marken, afgedwongen door de Bisschop van Utrecht. In het boekje “Meten in de Marke, het verhaal van een marke die niet bestond’ door R. van Beek staat beschreven hoe onder druk van de bisschop de eerste delen van Marke Rosengaerde in de 14e eeuw werden verdeeld. Een meerderheid van de eigenaren had daarmee ingestemd.
Volgens Van Beek werd de Marke Rosengaerde toen opgesplitst in een aantal kleinere gedeelten. Deze werden genoemd: die Olde Roesengaerde, de Nye Rosengaerden, die plagghen slage, die wester hoyslage, die oester hoyslage, dat groete hermelen, het spijkerbaer broick en de hoge ruthe. De begrenzing van deze blokken werd bepaald door reeds bestaande wegen en waterlopen.
Olde en Nye Rosengaerder waren weidegronden. Bij de Groete Hermelen werd turf gegraven en in de Hoge Ruthe was veel hout en werd daarom ook wel De Hoge Holt genoemd. Op de plagghen slaghe haalde men heideplaggen zodat die als bemesting voor de landbouwgronden konden worden gebruikt. Daarnaast had je hoyslage, waar in de zomer gras werd gedroogd om hooi van te maken dat o.a. diende als wintervoer voor de dieren. Verder werden er op de onverdeelde gronden koeien, varkens en schapen geweid, en men hield er ganzen.
De gronden van de Marke Rosengaerde werden in de 14e eeuw zo verdeeld dat alle 76 waren (eigenaarsdelen) geplaatst konden worden. De bisschop kreeg toen een tienden van die grond, welke hij verpachtte en zo dus een inkomen had.
De eigenaarsdelen in de Marke waren gekoppeld aan hoeven, ofwel boerderijen. De eigenaren van die hoeven bezaten dus de waren en vormden samen het markegenootschap. De voornaamste taak van het markegenootschap was het beheer van de gemeenschappelijke gronden.
Voor Marke Rosengaerde geldt dat de boerderijen vooral in het gebied tussen de Vecht en de Hessenweg lagen, en dat veel van die boerderijen in handen waren van de Zwolse elite en adellijke families. In de loop van de tijd kochten eigenaren de markegronden rondom hun boerderijen op of werden gronden verkocht aan derden zoals de kerk en Ambt Zwollekerspel. Later blijkt dat men zelfs de ‘waardelen’ van de Marke heeft verkocht als zijnde een recht.
Het Melerveld van de Nieuwleusener boeren lag het verst weg van de Dalfser boerderijen en was daardoor niet interessant voor de marke-eigenaren. In het Ruitenveen en in de Stelling waren de voormalige markegronden al lang geleden verkocht aan ambt Zwollekerspel. En op die gronden vestigden zich diverse boeren nadat het veen was afgegraven. Zij bezaten geen aandelen in de Marke, maar hadden wel weiderechten op het Dalfser- en Melerveld.
Auteur Moerman maakt in zijn boek over Marke Rosengaerde ook melding van markkotters. Deze mensen hadden toestemming gekregen om zich te vestigen op de gemeenschappelijke gronden. Vaak waren het arme arbeiders. Zij bouwden daar een huisje en hadden beperkte gebruiksrechten op de grond. Dat betekende dat ze wel in het gebied van de Marke woonden, maar geen aandelen of rechten hadden.
Onderzoeker R. Van Beek beschrijft hoe van oudsher Huize Rutenberg de zetel was van de markerichter van de Marke Rosengaerde. Je zou de markerichter kunnen omschrijven als voorzitter, secretaris en penningmeester ineen. Huize Rutenberg kreeg die eer omdat zij meerdere erven in de marke bezat. In 1859 woonde op Huize Rutenberg, beter bekend als Ruitenborgh, Claas Janssen. Maar het was niet hij, maar zijn vrouw die de waren in de Marke Rosengaerde bezat. Alleen konden vrouwen toen geen wettelijke handelingen plegen, dus werd Claas Janssen markerichter en niet zijn vrouw.
De vergaderingen van de Marke Rozengaarde vonden trouwens meestal plaats in het Roode Hert te Ankum en soms ook in Odeon te Zwolle.
Melerveld mogelijk al eerder in de verkoop geweest
In 1791 is er al een eerste poging gedaan om de Grote en Kleine Meele te verkopen. De ‘Meelenhoeders’ zijn toen geraadpleegd. Met de verkoop van de Meele wilde de Marke de onkosten voor het dijkonderhoud betalen. Vooral het onderhoud van de dijk langs de Vecht kostte veel geld. Tussen de Nieuwe Dijk en de Stelling (Scholtenkamp) werd het geheel al in blokken verdeeld, maar het lijkt erop dat er toen geen verkoop heeft plaatsgevonden, behalve dan misschien één klein gedeelte. Dichtbij de Lichtmis kwam de Kleine Meele in handen van diverse boeren.
1809/1810 Poging 1 opheffing van marken
Door de eeuwen heen had het systeem van de Marken al diverse veranderingen doorgemaakt. Maar pas ten tijde van Napoleon werd de eerste poging gedaan om het Marke-systeem op te heffen. In 1809 werd de eerste wet met regels voor het verdelen van de overgebleven markegronden ingevoerd. De Wet van 16 grasmaand (april) 1809 bevatte de regels voor verdeling, maar bevatte geen richtlijnen voor hoe één en ander georganiseerd moest worden. Dat gebeurde bij Koninklijk Besluit van 10 bloeimaand (mei) 1810. In dat besluit stond zelfs vermeld dat de markerichters binnen zes weken na datum van het Koninklijk Besluit een vergadering moesten beleggen, waar bij meerderheid van stemmen beslist moest worden over een gehele of gedeeltelijke verdeling van de Marke. Ging men over tot verdeling, dan moest er een commissie benoemd worden die binnen drie maanden een verdelingsplan zou opmaken dat door de Landdrost (bestuursambtenaar belast met het beheer van domeingoederen) moest worden goedgekeurd. Auteur Demoed schrijft in ‘Mandegoed Schandegoed’ dat de respons vanuit de marken op deze wetgeving minimaal was. De marken die wel reageerden hadden een memorie van afwijzing opgesteld. Deze eerste poging om het Marke-systeem op te heffen was mislukt.
1837 Poging 2 opheffing van marken
In 1837 deed de Nederlandse overheid weer een poging om te komen tot opheffing van de marken. In het Koninklijk Besluit van 24 juni 1837 nr. 107, kregen de gouverneurs van de diverse provincies (dat is nu de Commissaris van de Koning) de oproep om de bepalingen van de wetten van 1809 en 1810 ‘stiptelijk’ in acht te nemen. Tevens kreeg de minister van Binnenlandse Zaken de opdracht om de uitvoering van de opheffing van de marken naar de provincies te verplaatsen. Een vroege vorm van (bescheiden) decentralisatie.
In mijn optiek greep menig bestuurder in Overijssel dit besluit aan om markebesturen onder druk te zetten om hun gronden te verkopen, vooral hun veengronden. Auteur Demoed geeft aan dat de verdeling ook op gang kwam door de inzet van het in 1832 opgerichte Kadaster, die door opmeting van de markegronden de verdelingen sterk vergemakkelijkte. Voordat het kadaster werd opgericht, waren de grenzen van de marken en ook individuele eigendommen vaak moeilijk te bepalen. In ieder geval vond er vanaf toen een toename plaats van het aantal markeverdelingen.
1838 Marke Rosengaerde weigert verkoop en verdeling
Ook de Marke Rosengaerde ontving volgens auteur Moerman een schrijven in 1838. De gouverneur vraagt dan aan het Marke-bestuur om de ontginning van de woeste gronden en verdeling van de Marke in overweging te nemen. Met 25 tegen 3 stemmen werd toen besloten dat verkoop of verdeling van de gronden zeer nadelig zou zijn. De erfgenamen en bewoners (‘die sinds onheugelijke tijden eveneens het recht van heiden en weiden bezaten’) konden het land niet missen. De erfgenamen zouden dan vele uren moeten reizen om hun vee te kunnen weiden. Verder verwachtte men dat de ingezetenen van Nieuwleusen en Ruitenveen tegen verkoop of verdeling zouden zijn, omdat zij nu het recht van inweiden hadden. Zij zouden dan sowieso het beste deel van de weilanden willen claimen. Verder waren er nog de ingezetenen, degenen die er woonden maar geen rechten bezaten. Ook zij zouden tegen verkoop zijn. Ofwel de eigenaren van Marke Rosengaerde zagen te veel obstakels op de weg en hadden geen zin om die te overwinnen. Ze vonden het allemaal wel goed zo.
Hieronder het gedeelte uit het verslag van deze vergadering, betreffende de inwoners van Nieuwleusen en Ruitenveen…
4. Dat alle de ingezetenen van Nieuwleuzen en Ruitenveen bij een vonnis in het hoogste ressort gewezen, het regt van servituut van inweiding in de Rozengaarder markte zijnde toegekend, ook deze zich tegen eenen verkoop of tegen eene verdeeling der markte gronden zouden opponeren en het wel moreel onmoogelijk zijn zal met dezelse eene eenigsints billijke schikking daaromtrend tot stand te brengen vooral uit hoofde juist het beste gedeelte van het Dalfserveld, geheel bij langs Nieuwleuzen en Ruitenveen is gelegen, welk gedeelte zij voorzeker, als het meest in hunne nabijheid gelegen voor zich zouden reclameren, wanneer ervoor de erfgenamen zelve weinig of niets van waarde zouden over blijven.
Extra informatie: In 1815 en 1816 heeft Hendrik Schoemaker uit Nieuwleusen een rechtszaak aangespannen tegen de Marke. Daarin eiste hij dat hij zijn schapen mocht weiden op de Markegronden. Hij heeft toen gelijk gekregen. Naar dat vonnis wordt verwezen in de notulen.
1855 start opheffing Marke Rosengaerde
In 1855 kwam het onderwerp van de verdeling weer ter tafel en toen verklaarden 26 van de 29 aanwezigen zich voor verdeling. Waarom de eigenaren nu wel wilden verkopen, is onduidelijk. Misschien heeft het te maken gehad met de waarde van de gronden. Er was in die tijd veel behoefte aan landbouwgrond. Of zag men in dat de tijd van de Marken voorbij was en werd privé-bezit de norm?
Er werd in de vergadering van 1855 gelijk een commissie van verdeling benoemd. Claas Jansen, bewoner van huize Ruitenborgh en markerichter, werd voorzitter en Mr. I. A van Royen, notaris en lid van Provinciale Staten, werd secretaris. De andere leden waren baron Mulert, burgemeester te Dalfsen, baron van Haersolte rijksontvanger te Zwollekerspel, H.J. Snel landbouwer te Dalfsen, G.J. Damman, landbouwer te Dalfsen en Hilgenkamp ook landbouwer te Dalfsen. De samenstelling van deze commissie van verdeling zal over tijd nog een aantal keren wijzigen, waarbij vooral de landbouwers Snel en Damman en baron Mulert niet meer voorkomen op de namenlijst. In plaats daarvan neemt ene Van der Biesen in de commissie plaats.
De Nieuwleusener boeren melden zich gelijk
De Nieuwleusenaren lieten niet lang daarna van zich horen. In het brievenboek van de Marke is te lezen dat in maart 1856 een brief werd ontvangen vanuit de gemeente Nieuwleusen. Jacob Bijker en andere Nieuwleusenaren vragen in hun brief om de verdeling van de Marke stop te zetten. In de brief geven zij duidelijk en zonder franjes hun mening en ze dreigen ook met protesten als de verdeling wordt doorgezet. De commissie van verdeling is niet erg onder de indruk. Zij schrijft terug dat de gerechtigden vergoed zullen worden, maar dat de verdeling hoe dan ook zal plaatsvinden.
Hieronder de brief van de Nieuwleusenaren:
De ondergetekenende, door de ingezetenen van NIeuwleusen, Den Hulst, Ruitenveen en Ruitenhuizen daartoe verzocht, nemen de vrijheid, zoo voor hen als voor hen als voor zichts, ten kennis te brengen van de commissie voor de verdeling der Rosegaarde Marke, dat zij eenparig wenschen en tevens verzoeken om te worden gehandhaaft in het heiden en weiden en voor deze regten, zoo als aan de commissie bekend, dezerzijds sedert eeuwen in die Marke zijn uitgeoefend.
Zullenden zij, bij onverhoopte belemmering in hunne regten door tot verdeling over te gaan, trrachten om hunne regten te doen gelden en het gewone genot in die Markte te blijven behouden,
Nieuwleusen, den 21 februarij 1856,
J. Bijker, G.J. Schoemaker, E van Hulst, W. Bovenhoff en D. Bouwman
Ook de familie Palthe, die dan diverse gronden heeft in onder andere het Ruitenveen, stuurt een brief. Dat doen zij in februari 1856 via Jannes Eshuis, dominee en gemeentesecreatris van Nieuwleusen. In deze brief staan vele vragen met betrekking tot het weiderecht. Het is onbekend hoe de commissie op deze brief geantwoord.
Commissie van verdeling stelt plan op
De eerste taak van de commissie van verdeling is echter het achterhalen van alle ‘gewaarden’ ofwel de erfgenamen cq eigenaren van de Marke Rosengaerde. Door de eeuwen heen hebben er zoveel veranderingen plaatsgevonden, dat eerst bepaald moest worden wie recht heeft op de opbrengst van de verdeling. Ook wordt het te verkopen gebied in kaart gebracht met behulp van een landmeter. Tot slot maakt de commissie een voorstel voor de verdeling van de opbrengsten, waarin ook de bewoners van de Rute, Nieuwleusen en gemeente Dalfsen worden opgenomen.
In de marke-vergadering van 23 maart 1857 presenteert zij haar voorstel voor verdeling. Zo geeft zij aan dat de bewoners van het Ruitenveen en Nieuwleusen een vergoeding zullen ontvangen omdat zij het gebruik van de nu nog gemeenschappelijke gronden verliezen. Voor hen wordt 2/12 van de opbrengsten beschikbaar gesteld. Vier/twaalfde (1/3) van de opbrengst gaat naar de gewaarden/eigenaren. De rest (6/12) gaat naar de bewoners van de gemeenschappen Ankum, Gerner, Oosterdalfsen en Dalfsen op basis van de hoeveelheid bouwland die zij hebben. Dit voorstel van de commissie wordt met ruime meerderheid van stemmen aangenomen. Het lijkt een eerlijke verdeling, maar later zal blijken dat er maar erg weinig overbleef voor de Nieuwleusener boeren.
De commissie van verdeling komt in 1857 nog meerdere keren bij elkaar om alles te organiseren en te regelen. Zij publiceren in dat jaar ook een boekwerkje met als titel: Aanwijzing omtrent de waren der Rosengaarder markte. Hierin staan alle door hen gevonden gewaarden genoemd. Een lijst die zij hadden gehaald uit het Markeboek. Na de publicatie meldden zich echter nog meer mensen aan met een claim op een waardeel in de Marke. De lijst van eigenaren wordt steeds langer. Zo krijgt uiteindelijk ook Jacob Bijker uit Nieuwleusen, die eerder bezwaar had gemaakt tegen de verdeling, een waardeel in de Marke en ook de familie Palthe.
Detail uit Markeboek notulen vergadering 12 juni 1860
2. Aan de erfgenamen van wijlen den Heer J.A. Palthe in leven predikant te Nieuwleusen een whare en wel een van de beide whare bijgende op den Hoffe Gerner/N16 der aanwijzingen/ en zulks omdat gemelden heer Palthe bij acte van schouten keurnoten van Dalfsen van 23 november 1796 eene whare heeft gekocht van den Heer S. van Echten en diens echtgenote J.A.G. van Echten geboren d’Eijschen die toen eigenaren van den Hoffe Gerner waren.
Commissie van Verkoop gaat aan de slag
Er wordt ook een commissie van verkoop ingesteld. Daarin neemt plaats onder andere Godert Willen baron van Dedem als vertegenwoordiger van de Dalfser pastorie en later ook als vertegenwoordiger van de familie Westra. De andere leden waren notaris van Gronden, J. Koezen en Möllink.
In de vergadering van juli 1858 wordt een voorstel voor verkoop gepresenteerd van de nog onverdeelde gronden door de commissie van verdeling en verkoop. Zij stellen daarbij voor dat de gronden worden opgedeeld in percelen van ongeveer 4 bunder (ong. 4 hectare). Ook willen zij wegen en waterleidingen aanleggen op zo’n manier dat alleen de eigenaar van een perceel toegang heeft tot de gronden en niet hoeft te ‘dulden’ dat anderen daarover moeten om bij die van hun te komen. Ook zullen de percelen worden gemarkeerd in het landschap, zodat de nieuwe eigenaar precies weet wat de grenzen zijn.
In deze vergadering van juli 1858 wordt akkoord gegaan met het voorstel voor verkoop en wordt het voorstel van de commissie grotendeels overgenomen. In die vergadering dient Van Haersolte wel het verzoek in dat de commissie moet onderzoeken tot in hoeverre de ‘gerechtigden’ zonder koopkosten delen van het land kunnen kopen. De vergadering gaat daarmee akkoord. Ofwel dat iemand de aangekochte gronden kan verrekenen met de nog uit te keren opbrengst van de verdeling.
In augustus 1858, na de markevergadering, komt de commissie van verdelingdan weer bij elkaar. Zij hebben namelijk de opdracht gekregen om te inventariseren wie de ‘inweiders’ zijn van de Marke. Daarvoor wordt dhr. van Wijngaarden gevraagd om dit in kaart te brengen. Hij was al in 1857 door de commissie ingehuurd om de verdeling van de marke te organiseren.
Op 12 april 1859 verscheen de eerste advertentie in de krant voor de verkoop het Melerveld van de Marke Rosegaarde:
1859 Start verkoop markegronden
Het Melerveld werd in mei 1859 als eerste van alle resterende markegronden van Marke Rosegaerde verkocht. En waarschijnlijk omdat er zoveel gedoe omheen was, zijn er nog relatief veel documenten van deze veiling bewaard gebleven. In diverse archieven heb ik gevonden: veilingkaarten met daarop alle te koop staande percelen, veilingboekjes waarin potentiële kopers de verschillende biedingen konden opschrijven, en natuurlijk de verkoopakte zelf. (lees hier een gedetailleerd verslag over de verkoop van het Melerveld)
Van de verkopen die daarna hebben plaatsgevonden, is nauwelijks iets bewaard gebleven. Op basis van advertenties in de krant en losse documenten in verschillende archieven, is duidelijk geworden dat na het Melerveld, op 6 november een eerste veilingronde is gehouden voor het gedeelte Hoevelanden. Dit gedeelte van de Marke werd in 40 percelen verkocht. Vervolgens heeft er weer een eerste veilingronde plaatsgevonden op 16 november. Toen zijn 185 percelen te koop aangeboden. In de advertentie voor de verkoop van de 185 percelen wordt melding gemaakt van in september van dat jaar verkochte percelen. Welke dit zijn geweest, is nog onduidelijk. En met de verkoop van de 185 percelen in het Dalfserveld zijn de laatste onverdeelde gronden van de Marke Rosengaarde verkocht. Vanaf dat moment waren er geen gemeenschappelijke gronden meer aan de noordkant van de gemeente Dalfsen en in Nieuwleusen.
Nieuwleusener boeren geven nog niet op
In september 1859 laat het gemeentebestuur van Nieuwleusen weer van zich horen. Zij heeft een brief gestuurd naar de commissie met de vraag wat de ‘hoeveelheid’ voor de bewoners van Nieuwleusen gaat zijn. De commissie besluit dat ze daarop nog geen antwoord kan geven zolang ‘het proces’ nog voortduurt. Of zij hier refereren aan de civiele rechtszaak die is aangespannen of aan het verkoopproces, dat kan ik niet bepalen. Ik vermoed het laatste, want alle gronden waren in september nog niet verkocht.
Op 9 december 1859, nadat ook de civiele rechtszaak van Jan Westerman tegen Marke Rozengaarde ten voordele van de Marke is beslist, behandelt de commissie van verdeling een brief van A. Melenboer e.a. van Ruitenhuizen. In die brief vragen zij om een wijziging in de wijze van verdeling van de opbrengsten. De commissie notuleert dat een eventuele wijziging leidt to verwarring en teleurstelling en het de verdeling op losse schroeven zet. Zij ziet dan ook geen reden om een wijzigingsvoorstel in te brengen in de eerstvolgende markevergadering. Het is duidelijk dat diverse boeren begonnen door te krijgen dat zij maar een klein bedrag zouden ontvangen.
Maar na de opstand en de civiele rechtszaak, is deze brief de laatst bekende poging van de Nieuwleusener boeren om invloed uit te oefenen op de besluitvorming van de Marke Rosengaerde. Als niet-gewaarden hadden ze geen stemrecht, maar vanwege hun weiderechten en als gebruiker van het Meler- en Dalfserveld, ervaarden zij wel de lasten van de verkoop van de Marke. De vergoeding vormde een kleine troost, maar het laat onverlet dat de meeste boeren niet in aanmerking kwamen om zelf grond aan te kopen.
In de notulen van de commissie van verdeling d.d. 9 december 1859:
12: Ten opzigte van het vezoek van A. Meelenboer e.a. in de Ruitenhuizen om dene andere maatstaf van verdeeling dan de koegrootheid bouwland overweegt de commissie dat eene verandering in de voorgestelde manier van verdeeling tot groote ongelegenheden en verwaring zoude kunnen aanleiding geven, vermets aan de eene kant daardoor de gehele zaak der verdeeling op losse schroeven zouden worden gezet, en van de andere kant velen die op ene zeker tentiem bij het aankoopen van Markegronden hebben gerekend op onderscheidenen wijzen zouden teleursteld worden. En heeft deze commissie besloten geen voorstel tot verandering in de wijze van verdeeling aan de Markevergadering te doen.
1866 Definitief het einde van Marke Rosengaerde
In 1860 waren dan de verkopen van de gronden afgerond, maar het zou nog tot 1866 duren voordat de Marke officieel ontbonden werd en de laatste uitbetalingen werden gedaan aan de eigenaren en gerechtigden.
De opbrengsten van de verkoop van de gemeenschappelijke gronden gingen dus niet alleen naar de gewaarden ofwel de eigenaren, maar ook de rechthebbenden en gebruikers ontvingen een bedrag. In de stukken van de commissie van verdeling bevinden zich hele lijsten met daarop de namen en bedragen die mensen ontvingen of moesten betalen. Het is een ingewikkelde lijst waarvan niet gelijk duidelijk is wie wat heeft gekregen en betaald. Het handschrift verdient geen schoonheidsprijs, waardoor zelfs de namen moeilijk te ontcijferen zijn.
- Lukt het jou wel? Hier zijn de Lijsten van de verdeling van de opbrengsten van Marke Rosengaerde
Auteur Moerman geeft aan dat uiteindelijk ⅓ van de opbrengst naar de gewaarden ging, de helft naar de inwoners van de Dalfser kant voor zover deze bouwland hadden en 2/12 deel ging naar de landbouwers aan de kant van Nieuwleusen. Dat betekende dat er per ware 1350 gulden werd uitgekeerd, de bewoners van Dalfsen en omgeving ontvingen 200 gulden per bunder, en de boeren in Nieuwleusen slechts 50 gulden per bunder. De houders van de waren kregen trouwens later volgens Moerman nog eens 250 gulden extra. De Nieuwleusener boeren kwamen er dus bekaaid vanaf.
Op 25 juli 1866 tekent Claas Janssen dan eindelijk het officiële document waarin hij verklaart dat de Marke Rosengaerde is opgeheven. Elf jaar na het oorspronkelijke besluit om over te gaan tot verdeling (en verkoop).
Reflectie
Vandaag de dag vinden wij al gauw dat beleid en de uitvoering daarvan lang op zich laat wachten, maar dit verhaal over de opheffing van de Marke Rosengaerde laat zien dat ook vroeger veranderingen maar heel langzaam plaatsvonden.
Het laat ook zien dat toen al sprake was van (elitaire) beslissers die weinig tot geen binding hadden met de degenen die de consequenties van hun besluiten moesten dragen, ook al deed men hun best om vanuit hun standpunt tot een eerlijke verdeling te komen. Uiteindelijk hielden de Nieuwleusener boeren het minste over aan de verkoop van de gemeenschappelijke weidegronden terwijl zij misschien wel het meeste nadeel ervan ondervonden.
Hoe ging de verdeling bij andere Marken?
In Nederland is er geen studie gedaan naar de verschillen tussen marken als het gaat om verdeling. Vanuit mijn beperkte kennis weet ik dat rond 1834 Marke Bergentheim grote stukken veengrond aan notaris Van Royen verkocht, dezelfde als die in de commissie van verdeling van Marke Rosegaerde zat. Daarvoor, rond 1821, had Willem Jan van Dedem de verdeling van o.a. de Marken Arriën gestimuleerd, zodat hij gronden kon verwerven voor zijn vaart en de veenontginning aldaar. Ook heeft WJ van Dedem zijn invloed gebruikt om andere marken rondom de Dedemsvaart te doen ontbinden.
Wat ik ook weet is dat niet alle markeverdelingen zo ‘economisch’ en ‘rationeel’ werden aangepakt als die van Marke Rosengaerde. De Marke van Lemele bijvoorbeeld hield veel meer rekening met ieders belangen. De eigenaren waren dan ook vrijwel allemaal lokale boeren. In één van de boeken over marken in Nederland wordt beschreven dat bij sommige marken niet de doelmatigheid op de voorgrond stond, maar billijkheid de richtlijn was voor de verdeling. Dit zorgde voor versnipperd grondbezit dat later door middel van ruilverkavelingen alsnog werd omgezet naar een ‘economische’ en ‘rationele’ landschapsindeling.
Bronnen:
Meten in de Marke; het verhaal van een marke die niet bestond, door R. van Beek.
De Rozengaarder Marke, door H.J. Moerman. Te lezen via deze link.
Proefschrift prof. mr. J.W.A. (Jeroen) Rheinfeld, 2014, specifiek Hoofdstuk Markenwet 1886
Archief Rozengaarder Marke bij Collectie Overijssel. In te zien via deze link.