Afgelopen najaar heb ik twee historische boerderijentochten georganiseerd in Nieuwleusen. Bezoekers gingen met een lokale gids op pad om met andere ogen naar de vele boerderijen en haar vroegere bewoners in het Oosterveen en Ruitenveen te kijken.
Tijdens mijn research kwam ik diverse familieverhalen tegen. Vooral het Kwartaalblad van de Historische Vereniging Ni’jluusn van Vrogger bevatte een schat aan informatie. In dit artikel deel ik het verhaal van vijf families om te laten zien dat er een diversiteit aan boeren waren in het Nieuwleusen van begin 20ste eeuw.
Rijke boer Hendrik Alteveer geeft niets cadeau

In de gevel van deze boerderij op Oosterveen 97-99 zit een gevelsteen. Daarop staan de letters H.A. en het jaartal 1871. De initialen staan voor Hendrik Alteveer. Hij heeft deze boerderij in 1871 gebouwd voor zijn dochter Hilligje Alteveer en haar man Klaas Bijker.
In eerste instantie woonde dochter Hilligje met haar man Klaas bij haar vader in. Haar vader woonde op nr 95, de oorspronkelijke Alteveer boerderij. Maar toen hij voor de tweede keer ging trouwen in 1871, moesten Hilligje en haar man Klaas verhuizen.
De familie Alteveer was een rijke familie, die haar geld o.a. had verdiend met de veenontginning in de Varsener marke, dat vlakbij hun boerderij lag. Zij hadden in het verleden daar al vele hectaren grond gekocht en hebben toen geduldig gewacht op het juiste moment om daar te gaan ontginnen. Vooral Hendriks broer Klaas deed goede zaken in het veen. Zijn kinderen trouwden ook bijna allemaal met verveners en veenbazen die in Dedemsvaart woonden.
Hendrik Alteveer bleef op de boerderij wonen. En hij heeft dan wel een boerderij voor zijn dochter Hilligje gebouwd, maar ze kreeg hem niet cadeau. Dat wordt duidelijk wanneer vader Hendrik in 1878 overlijdt. Hilligje Alteveer en Klaas Bijker erven dan de helft van deze boerderij en hun kinderen ieder 1/16 deel. In 1917 kwam de hele boerderij in het bezit van Klaas Bijker de zoon van Hilligje, welke dus ook Klaas heette. Hilligje Alteveer was toen al overleden.
Deze zoon van Klaas Bijker, trouwt met Gerritje Dijk. En zij gaven de boerderij weer door aan hun zoon genaamd…. Klaas Bijker (1918 – 2004).
Bij de overdracht aan de derde Klaas Bijker, werd afgesproken dat zijn moeder Gerritje Dijk het recht op bewoning behield zolang ze leefde. Het interieur van deze boerderij met al haar tegeltableaus is een goed voorbeeld van hoe het huis van een rijke boer eruit zag.

Familiebanden versterken door het huwelijk

Deze foto intrigeerde mij vanaf het begin. Waarom staan deze mensen allemaal zo ver uit elkaar? Waren de buitenste personen knecht en huismeid, die ook op de boerderij woonden? De beschrijving bij de foto op de beeldbank van de historische vereniging gaf uitleg, en aangevuld met wat genealogisch onderzoek, weet ik nu dit…
We zien hier de bewoners van Ruitenveen 26a van rond 1925. De boerderij zelf is inmiddels is gesloopt en vervangen door nieuwbouw.
Op deze foto zie je aan de linkerkant Catharina Scholten- Massier (1907 – 1992) met op haar arm zoon Hendrik Jan en haar man Jan Scholten (1901 – 1973).
In het midden staat de vader van Jan Scholten, Hendrik Jan Scholten (1874 – 1945). Maar de vrouw naast hem, Hendrikje Scholten-Prins (1878 -1950), is niet de moeder van Jan.
Zijn moeder is Hilligje Alteveer, zij was de eerste vrouw van Hendrik Jan Scholten. Zij was een nichtje van de eerder genoemde Hendrik Alteveer, maar overleed al op jonge leeftijd in 1903.
Hendrikje Scholten – Prins was voor haar huwelijk ook al getrouwd geweest, namelijk met Jan Alteveer. De oudere broer van Hilligje Alteveer. Haar man overleed in 1908.
Helemaal rechts op de foto staat de dochter van Hendrikje uit dat eerste huwelijk met Jan Alteveer. Haar naam is Hilligje Alteveer. Zij trouwt later ook met een Massier, net als haar neef links op de foto, en vestigt zich aan het Oosteinde. Haar vader en stiefmoeder bouwden daar een boerderij voor haar en haar man.
Naast Hendrikje Prins zit een andere vrouw. Dat is Aaltje Alteveer-Blik (1846 – 1932), de voormalige schoonmoeder van zowel Hendrik Jan Scholten als Hendrikje Prins.
Hendrik-Jan Scholten en Hendrikje Prins trouwden in 1919 met elkaar, in hetzelfde jaar als dat hun schoonvader Hendrik Alteveer overleed. Zou het één met het ander samenhangen?
Niet iedere boer was rijk in Nieuwleusen

Naast de rijke boerenfamilies als Alteveer, Bijker, Prins, Dijk en Huzen, waren er ook vele gewone kleine boertjes. Vaak huurden zij hun boerderij van een grooteigenaar.
Deze boerderij aan Oosteinde 51 was tot 1956 in het bezit van de Nieuwleusener Hervormde Kerk. Daarna verkocht de kerk de boerderij aan toenmalige huurder Berend Jan Reuvers. De boerderij op deze foto is ergens in de jaren 80 of daarna vervangen door nieuwbouw. Het bakhuisje is wel blijven staan.
Aan het begin van de 20ste eeuw woonden op deze boerderij Jan Albert Vosscherzang en zijn vrouw Femmigje Kouwen. Het familieverhaal van Jan Albert laat zien dat ook aan het einde van de 19e eeuw en begin 20ste eeuw het leven niet altijd over rozen ging.
Jan Albert Vosscherzang werd namelijk op 10-jarige leeftijd al wees. Dat gebeurde in 1849 toen zijn moeder overleed. Zijn vader was al twee jaar daarvoor overleden. Jan Albert woonde op dat moment met zijn ouders als kolonist in Veenhuizen. Na het overlijden van zijn moeder, werd hij samen met zijn oudere zus en broer door een oom en tante van moederszijde opgevangen en daarna ‘weggegeven’ als knecht en dienstbode bij derden. De oom en tante hadden het geld niet om nog een paar extra monden te voeden.
Jan Albert wordt dan door de familie Palthe meegenomen naar Nieuwleusen om tegen kost en inwoning te gaan werken op een boerderij in Nieuwleusen. Hij heeft het daar moeilijk, zo zonder zijn familie en wonend op een voor hem vreemde plek bij vreemde mensen. Maar hij groeit op en krijgt verkering met Femmigje Kouwen. Femmigje woont met haar familie aan het Oosteinde 51, waar haar familie hun boerderij van de kerk huurde.
Er was wel haast geboden bij hun huwelijk, want als het stel trouwt op 3 september 1864 wordt 24 dagen later hun dochter Hendrikje geboren. Na de geboorte van Hendrikje volgen nog zes kinderen.
Jan Albert en Femmigje hebben het geluk dat al hun kinderen blijven leven en opgroeien tot volwassen mensen. Dat is in die tijd toch wel bijzonder. Vijf van hun kinderen vertrekken na hun huwelijk uit Nieuwleusen. Alleen de jongste zoon, Hendrik, en de jongste dochter, Dientje, blijven in hun geboorteplaats wonen. Dientje trouwt op 19 april 1900 met Jan Klein. Zij blijft bij haar ouders wonen aan het Oosteinde en blijven de boerderij huren van de kerk.
Alberts zoon Hendrik trouwt in 1903 op 25-jarige leeftijd met weduwe Hendrikje Bruggeman. De dan 27-jarige Hendrikje heeft op dat moment al een heel leven achter de rug. Haar eerste man Hendrikus verdronk het jaar daarvoor in het kanaal. Hij was een alcoholist en men ging ervan uit dat hij ook toen een flinke borrel op had. Samen kregen ze drie kinderen maar die overleden allemaal op zeer jonge leeftijd. Als haar eerste man overlijdt, blijft ze zwanger achter. Bij de geboorte vernoemt zij haar vierde kind naar haar overleden echtgenoot, maar ook dit kindje wordt niet volwassen. Het overlijdt zes maanden na de geboorte.
Hendrikje Bruggeman en Hendrik Voschezang gaan op een boerderijtje in de buurt wonen en als de kinderen groot zijn, verhuizen ze naar de Vinkenbuurt. Als Hendrikje is overleden ontstaan er bij haar echtgenoot Hendrik geheugenproblemen. Regelmatig moet hij worden opgehaald als hij onderweg is naar “huis”, naar Oosteinde 51
Niet iedereen kon leven van de boerderij

Dit is het verhaal van Marrigje Stolte, geboren op 7 maart 1895 in Nieuwleusen. Zij was de dochter van Hendrik Stolte en Geertje Zondervan. Haar vader Hendrik Stolte was timmerman van beroep en had daarnaast een boerderij om zijn gezin te kunnen voorzien van eten en drinken.
Toen Marrigje oud genoeg was om te werken, ging ze in betrekking bij de familie Steenkamer. Die hadden op de Agnietenberg een theehuis. Ze kreeg één keer in de maand een dag vrij en dan liep ze naar haar ouderlijk huis in Nieuwleusen. Een wandeling van ongeveer drie en half uur. Marrigje heeft daarna ook nog gediend bij dokter Rissalada in Nieuwleusen. Daar heeft ze heerlijk leren koken. Maar toen haar moeder in 1915 overleed, moest zij thuis komen om voor het gezin te zorgen.
In die tijd leerde zij Berend van Berkum (1898) kennen. Berend en Marrigje trouwden op 17 april
1919, maar feest werd er niet gevierd. Even op de fiets naar het gemeentehuis en dan weer
naar huis en aan het werk. De volgende dag, op 18 april zijn ze in de kerk getrouwd.
Als jong stel, zonder kapitaal, was het moeilijk om genoeg te verdienen in die tijd. Berend deed allerlei werkzaamheden, zoals stobben rooien in de Vinkenbuurt en ook ventte hij met de bakkerswagen van bakker Mol. Na enkele omwegen kochten ze eind jaren 20 een plaatsje met dertien bunder land in Kievitshaar. Hun huis was vanaf Nieuwleusen gezien het laatste huis en het huis was toen eigenlijk al te klein voor het ondertussen grote gezin. Aan de zijkant van het huis werd dan ook een stukje aangebouwd, zodat er meer ruimte kwam om te wonen.
Het was hard werken en weinig verdienen. Marrigje verzuchtte later: “Het maakt een groot verschil of je om centen werkt of met centen.” Ze bedoelde daarmee dat ze niet konden concurreren tegen de boeren in De Maat, die wel geld hadden om kunstmest te kopen om op het land te strooien. Zij hadden al het geld nodig om het gezin en het vee van eten te voorzien.
Berend had al gauw door dat het bestaan niet vol te houden was met alleen opbrengsten uit de boerderij. De opbrengsten waren te laag en er moest wat bijverdiend worden. Hij ging op zoek naar werk en zo kwam hij terecht bij het Staatsbos, die in de jaren 30 begon met de ontginning in hun omgeving. De verdiensten waren in die tijd niet zo goed. In de ontginning waren ook mensen uit het westen aan het werk. Ze kwamen uit Amsterdam en uit de buurt van Leiden. Zij verdienden veel meer dan de mensen van hier. Overdag schaftten zij in keten die dichtbij het huis van Marrigje en Berend stonden. Daar lieten zij hun brood achter als ze over hadden. Dat werd dan ’s avonds opgehaald voor de varkens. Contact met deze mensen was er niet. Zij kwamen om te werken en om geld te verdienen. Belangstelling voor de mensen die hier woonden, hadden ze niet.
Terwijl Berend uit werken ging, bleef Marrigje thuis met de jonge kinderen en verzorgde de koeien, varkens en kippen. Ze hielden ook bijen voor de honing.
Geld voor vlees was er niet altijd en er kon niet te vaak een varken of kip geslacht worden, want er was altijd wel iets dat betaald moest worden of iets anders dat met het geld gedaan moest worden. Als dat het geval was, dan ging Berend het veld in om een haas of konijn te schieten. Dat mocht natuurlijk niet, maar soms was het bittere noodzaak. Hierdoor was er ’s zondags voor het gezin toch wel vaak wat vlees in de pan.
Het leven op de Kievitshaar was niet vol te houden. Berend vond toen in het tijdschrift de Boerderij een advertentie van boer Gerrit de Wit uit Oudewetering in Zuid-Holland. Die zocht een arbeider, en ze kwamen tot een akkoord. Bij hem werkte toen al een knecht uit Nieuwleusen. Het gezin verhuisde, maar toch bleef Overijssel lokken. Misschien ook wel omdat de boer waar Berend werkte ook paardenhandelaar was en contacten onderhield met Hendrik Schoemaker en Marrigje’s broer Hendrik Jan Stolte, allemaal paardenhandelaren uit Nieuwleusen.
Na twee jaar in Oudewetering te hebben gewoond, keerden ze toch terug naar Nieuwleusen. Ze kochten weer een kleine boerderijtje met een stuk land erbij. In 1941 woonde Marrigje en Berend weer in de voor hen vertrouwde omgeving. Berend verdiende weer wat extra bij, door het maken van een melkrit, ofwel de melk van de boeren naar de fabriek vervoeren. Verder hielp hij ook bij geheime huisslachtingen en bracht hij boter naar Zwolle.

Maar ook nu had het echtpaar geen succes. In 1953 verhuisden ze weer, nu naar de Agnietenberg in Berkum, dicht bij het theehuis waar Marrigje vroeger had gewerkt. Bij dit huis stonden kippenschuren. Er werden kippen gehouden en de eieren werden geleverd aan Satink in Zwolle. Berend ging nu als timmerman werken bij Gerrit Hoogezand op De Meele.
Toen in 1959 Gerrit Stolte, de broer van Marrigje, overleed, woonde hij aan Westeinde 84,
waar Marrigje ook als kind had gewoond. Zij en haar man hebben toen het boerderijtje overgenomen en er een nieuw huis gebouwd. In de jaren daarna hebben zij nog menig huurder in huis gehad. Marrigje is uiteindelijk op 91-jarige leeftijd in Nieuwleusen overleden.
Ook als smid had je een boerderij

Ds Smitslaan 11-13 ligt precies tussen het oude Nieuwleusen en het nieuwere Den Hulst aan de Dedemsvaart in. Op dit adres woonde vroeger Berend Jan Kroezen, de grootvader van de huidige eigenaren. Schuin voor het huis staat nog een schuur, waar vroeger zijn smederij in heeft gezeten. Met de grote hoeveelheid paarden voor het werk op het land en later ook voor de eerste landbouwmachines, was een smid in het dorp voor de boeren een noodzaak. Nieuwleusen telde er verschillende, waaronder dus die van Berend Jan Kroezen.
Behalve dat Berend Jan een smederij had, had hij samen met zijn vrouw ook een kleine boerderij. De opbrengst van het land werd gebruikt als veevoer voor de dieren. Bijvoorbeeld voor de koeien die voor de melk zorgden. Extra inkomsten werden gehaald uit o.a. de verkoop van kippeneieren. Een goede Nieuwleusener boer gokte immers nooit op één paard voor zijn inkomen.
De dochter van Berend Jan Kroezen trouwt met Koop Krul en blijft op de boerderij van haar ouders wonen. Ook Koop Krul was geen 100% boer, maar werkte als arbeider bij de Ned. Heidemaatschappij. Hij maakte lange werkdagen, zes dagen in de week. Niet alleen werkte hij mee aan de ontginningen in de omgeving die aan het begin van de 20ste eeuw plaatsvond, maar hij moest ook kunstmest strooien op de weilanden van de regiodirecteur. Dat betekende 3 weken lang met een zaaivat voor de buik over de weilanden heen en weer lopen. Bij de start was het vat gevuld met 25 kilo kunstmest.
Elke dag, voordat hij naar zijn werk ging, melkte hij de koeien en aan het eind van de werkdag stonden de koeien weer op hem te wachten. Ook zijn vrouw Jentje werkte hard mee op de boerderij. Een boerenbedrijf runnen deed je samen. En natuurlijk werden de kinderen van Koop en Jentje ingezet om bijvoorbeeld de ‘grup’ achter de koeien leeg te maken met een kruiwagen, en de mest dan op een mesthoop te storten op het erf.
Koop kon ook goed landmeten en waterpas berekeningen maken. Hij werd in de jaren 50 al snel gevraagd om bij de ruilverkaveling percelen uit te zetten. Die kennis en vaardigheden heeft hij op zijn vier zoons overgedragen, want ook die gingen later ook allemaal bij het Kadaster aan de slag. Nu is de voormalige boerderij verbouwd tot woonboerderij, waar twee van zijn kinderen in zijn blijven wonen.
Bronnen:
Deze verhalen zijn een bewerking van artikelen uit het kwartaalblad van de Historische Vereniging Ni’jluusn van Vrogger, aangevuld met eigen onderzoek en inzichten.
De foto’s, zonder bijschrift, komen uit de Beeldbank van Historische vereniging Ni’jluusn van Vrogger
Daarnaast is voor genealogisch onderzoek gebruikt gemaakt van Archieven.nl, en het boek Heeren van de Ligtmis (auteur Wim Visscher)